Leren rekenen in groep vier
Rekenen is een verplicht vak op de basisschool. Elke school kan een andere methode gebruiken om te leren rekenen, maar aan het einde van het schooljaar moeten de kinderen op een bepaald niveau kunnen rekenen. Nadat in groep 3 de eerste basis is gelegd voor het rekenen, wordt dit in de groep 4 verder uitgewerkt. In groep 4 worden vele nieuwe onderwerpen behandeld in de rekenles.
Wat moeten kinderen in groep 4 leren?
- Getalbegrip: Aan het einde van groep vier kunnen de kinderen tellen tot en met 1000.
- Bewerkingen: Kinderen leren rekensommen (optellen en aftrekken) te maken met een uitkomst tot en met (ongeveer) 100. Ook leren de kinderen vermenigvuldigen en delen.
- Meten en meetkunde: Kinderen gaan verder met meten, naast de centimeter wordt ook de meter geïntroduceerd. Er wordt gewogen en ook worden inhoudsmaten duidelijk gemaakt.
- Tijd: De kinderen leren op een analoge klok ook de kwartieren. Daarnaast wordt een begin gemaakt met de digitale klok.
Getalbegrip
De kinderen leren de getallen te lezen en te schrijven tot en met 1000. Ook de telrij komt in deze groep aan bod. De telrij is een rij met getallen. Deze getallen lopen van links naar rechts op. De telrij kan in groep 4 verschillende sprongen maken. Er wordt dan geteld in sprongen, dus bijvoorbeeld 2, 4, 6, 8 of 3, 6, 9, 12. Ook worden de kinderen geleerd hoe een (groot) getal is opgebouwd uit eenheden, tientallen, honderdtallen en eventueel duizendtallen.
Bewerkingen: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen
Optellen
De kinderen leren met grotere getallen tot 100 op te tellen. Eerst leren de kinderen op te tellen met eenheden. Dit gaat stapsgewijs:
- Eerst worden alleen (hele) tientallen met enkele eenheden opgeteld boven de 20: 20 + 6 = 26
- Daarna tientallen met eenheden opgeteld bij enkele eenheden: 23 + 5 = 28
- De volgende stap is het leren aanvullen tot het volgende tiental: 23 + 7 = 30
- Daarna worden de sommen over het tiental geleerd: 25 + 7 = 25 + 5 + 2 = 30 + 2 = 32
De kinderen leren ook op te tellen met tientallen:
- Eerst worden (hele) tientallen bij elkaar opgeteld: 20 + 30 = 50
- Daarna worden hele tientallen opgeteld bij tientallen met eenheden: 25 + 40 = 65. Het kind leert dat de eenheden gelijk blijven.
Daarna worden ook sommen geleerd waarbij tientallen met eenheden worden opgeteld bij tientallen met eenheden:
- Eerst tientallen met eenheden, waarvan de eenheden niet verder optellen over het tiental heen: 24 + 33 = 57
- Daarna tientallen met eenheden, waarvan de eenheden in totaal optellen tot het tiental: 24 + 36 = 60
- En als laatste worden sommen gemaakt met tientallen met eenheden, waarvan de eenheden optellen over het tiental heen: 24 + 39 = 63
Aftrekken
De kinderen leren met grotere getallen tot 100 af te trekken. Eerst leren de kinderen af te trekken met eenheden. Dit gaat stapsgewijs:
- Eerst worden de eenheden van het tiental met eenheden afgetrokken, waarbij het antwoord binnen het tiental blijft: 35 – 4 = 31
- Daarna worden er eenheden van de hele tientallen afgetrokken: 30 - 5 = 25. Het kind leert op deze manier dat het een tiental terug moet.
- Er worden sommen aangeboden die het kind leren aftrekken tot aan het tiental: 37 – 7 = 30
- Daarna leert het kind af te trekken over het tiental heen: 32 – 7 = 25
De kinderen leren ook af te trekken met tientallen:
- Eerst worden hele tientallen van elkaar afgetrokken: 60 – 20 = 40
- Daarna worden tientallen van tientallen met eenheden van elkaar afgetrokken, de eenheden blijven onveranderd: 64 – 30 = 34
Als laatste worden aftreksommen waarbij tientallen met eenheden van tientallen met eenheden worden afgetrokken geïntroduceerd.
- Eerst worden aftreksommen aangeboden waarbij de eenheden niet over het tiental heengaan: 64 – 33 = 31
- Daarna gaan de aftreksommen over tientallen en eenheden waarbij de af te trekken eenheden wel ervoor zorgen dat er over het tiental heen gegaan wordt: 64 – 18 = 46
Vermenigvuldigen
Al redelijk in het begin van het jaar leren de kinderen het keerteken en wordt er gestart met de tafels. Niet elke rekenmethode leert de kinderen uit groep 4 al alle tafels. Vaak worden wel de tafel 1 tot en met 5 en de tafel van 10
geautomatiseerd.
Delen
Er wordt in groep 4 een begin gemaakt met het delen. Er wordt nog niet gewerkt met het deelteken, maar de kinderen krijgen herkenbare problemen voorgeschoteld, zoals: er zijn 10 knikkers en 5 kinderen, hoeveel knikkers krijgt elk kind wanneer de knikkers eerlijk verdeeld worden?
Meten en meetkunde
De kinderen in groep 4 gaan verder met de begrippen lengte, gewicht en inhoud. Op een speelse manier wordt, naast de centimeter en de decimeter die in groep drie geleerd zijn, ook de meter geïntroduceerd. Ook van de andere begrippen worden de standaardmaten gram, kilogram en liter geleerd. De kinderen leren bijvoorbeeld gewichten of lengtes in te schatten: is iets lichter of zwaarder dan 1 kilogram, is iets groter of kleiner dan een meter. De kinderen leren zelf om te gaan met een meetlat of een weegschaal.
Aan het einde van groep vier wordt er soms een begin gemaakt met het aflezen van grafieken, zoals staafdiagrammen en cirkeldiagrammen. Ook zijn er rekenmethodes die aan het einde van groep vier de kinderen al laten kennismaken met het meten van de temperatuur.
Tijd
Naast de hele en de halve uren die de kinderen in
groep drie geleerd hebben, gaan de kinderen nu ook de kwartieren leren. Daarnaast wordt er een begin gemaakt met het
aflezen van de tijd op een digitale klok.
Geld
De kinderen in groep vier maken kennis met het muntgeld en het briefgeld tot en met 100 euro. Ze leren om, indien mogelijk, met gepast geld te kunnen betalen: als iets 6,95 kost, welk briefgeld en/of munten moet ik dan neerleggen? Ook leren de kinderen hoe wisselgeld werkt: als iets 6,95 kost en ik betaal met 10 euro, wat krijg ik dan terug? Ook wordt de kinderen geleerd dat je op verschillende manieren kan betalen. Ze leren bijvoorbeeld dat 5 muntjes van 20 cent evenveel is als 2 muntjes van 50 cent of 1 munt van 1 euro.
Thuis rekenen
Door het rekenen te oefenen met kinderen zal het rekenen steeds makkelijker gaan. Het is dan ook aan te bevelen om ook thuis met kinderen te rekenen. Door spelenderwijs met het kind te rekenen, zal het kind meer vertrouwd raken met getallen en sommen.
Getalbegrip
Ga tellen met het kind, maak er een spelletje van:
- Tel voor het slapen gaan van 1 tot 100 en de volgende avond van 100 terug naar 1.
- Maak sprongen van 2, 5 of 10 bij het tellen: 2 4 6 8 of 5 10 15 20
- Laat het kind huisnummers lezen en opnoemen, benoem ook de even en oneven nummers in de straat.
Bewerkingen
Ook sommetjes kunnen spelenderwijs worden opgepakt:
- Tijdens het boodschappen doen kan je het kind laten rekenen: wat kosten twee appels wanneer een appel 50 cent kost.
- Laat een kind uitrekenen hoeveel kersen iedereen krijgt wanneer er vier mensen zijn en 20 kersen.
- Of laat een kind uitrekenen hoeveel boterhammen er gepakt moeten worden wanneer vier mensen ieder twee boterhammen eten.
Meten en meetkunde
- Ga met het kind meten door met een rolmaat langs dingen in huis en tuin te lopen.
- Laat een kind met LEGO of blokken bouwwerken maken.
- Laat een kind raden hoeveel glazen of bekers melk er uit een pak komen.
Tijd
- Benoem regelmatig hoe laat het is.
- Vraag ook aan het kind of hij kan aangeven hoe laat het is.
- Vertel het kind wanneer jullie iets gaan doen, bijvoorbeeld om half vier of kwart over twaalf.
- Maak samen met het kind een kalender.
Geld
- Laat het kind eens een boodschapje afrekenen en geld terugkrijgen.
- Vraag aan een kind in de supermarkt hoeveel appels je kan kopen voor 5 euro.
Lees verder