Werkwoordspelling: uitleg tegenwoordige en verleden tijd
Veel Nederlanders vinden de werkwoordspelling moeilijk. Eigenlijk zijn de regels simpel, vooral gebruikt in de tegenwoordige tijd. Voor de verleden tijd gelden wat meer regels, maar eenmaal gekend is de spelling eenvoudig te gebruiken. Men moet wel het onderwerp en de persoonsvorm in de zin kunnen onderscheiden. Ook dat is eigenlijk eenvoudig. Het is dus even nadenken voordat men zo maar een woord in een zin gebruikt. De spelling hoort in orde te zijn.
Werkwoorden en de vervoeging in de tegenwoordige tijd
De spelling van werkwoorden in de tegenwoordige tijd hoeft geen obstakel te zijn. Met wat kleine regeltjes (want onze spelling is gebonden aan regels) is het te onthouden. Eigenlijk hoeft men in de zin alleen maar het onderwerp en de persoonsvorm te vinden om te weten hoe men die persoonsvorm schrijft.
Hoe vindt men onderwerp en persoonsvorm
Onderwerp
Men stelt zich de vraag: wie of wat doet iets in de zin? Als men weet wie of wat iets 'doet' in de zin, dan vindt men het onderwerp.
Het onderwerp kan een mens, een dier of een ding zijn.
Voorbeelden
- De jongen rijdt op de fiets naar school. Onderwerp: de jongen
- Zijn hond loopt met hem mee. Onderwerp: zijn hond
- Wat later staat de fiets in het fietsenhok. Onderwerp: de fiets
Persoonsvorm
De persoonsvorm is het enige woord dat verandert in de zin, als men deze in de andere tijd zet.
- Voorbeeld: De man loopt op straat. Het woord "loopt" verandert in de verleden tijd in "liep". Dit woord is dus de persoonsvorm.
- Stond jouw hond daar? Het woord 'stond' verandert in de tegenwoordige tijd in 'staat'. Dit woord is dus de persoonsvorm.
Spellen van de persoonsvorm
Tegenwoordige tijd
De ik-vorm in een zin krijgt nooit een t.
- Voorbeeld: ik loop, ik verhuis, ik fiets, ik vind, ik kijk, ik lees.
- ik drink, ik kijk, ik lach, ik slaap, ik telefoneer,
De ander in een zin krijgt altijd een t. De t wordt dan geplaatst achter de ik-vorm.
- Voorbeeld: jij loopt, hij verhuist, zij vindt, het vliegtuig landt, men leest, de hond blaft, de plant groeit, de zon schijnt.
- de buurman kijkt, de boot vaart, de handdoek ligt, de lamp hangt, het zwembad staat, de eigenaar verhuurt
Wel geldt: bij werkwoorden waar al een t in zit, wordt die altijd gebruikt.
- Voorbeeld: ik wacht, de ander wacht. Ik eet, de ander eet.
- Ik zit, de ander zit. Ik pest, de ander pest.
Ook geldt: staan de woorden jij of je
achter de persoonsvorm, dan krijgen de persoonsvormen van jij of je geen t.
- Voorbeeld: verhuis jij, vind jij, fiets je, zing jij, lees je, land je, antwoord jij, begrijp je.
- hang jij, bid je, haal jij, koop je.
De derde uitzondering vormen de zogenaamde bijzondere werkwoorden
Dat zijn:
zijn, hebben, kunnen, mogen, willen, zullen.
Verleden tijd
De Nederlandse taal kent twee soorten werkwoorden: sterke(onregelmatige) en zwakke(regelmatige) werkwoorden. Voor de sterke werkwoorden geldt: Ze veranderen van klank in de verleden tijd. Voor de zwakke werkwoorden geldt: Ze krijgen de of te achter de ik-vorm als het onderwerp enkelvoud is. Ze krijgen den of ten achter de ik-vorm als het onderwerp meervoud is.
- Voorbeeld: het vliegtuig landde, de zon draaide, hij fietste, het kind kraaide, de bloem bloeide, ik wachtte.
- Voorbeeld: de vliegtuigen landden, de jongens fietsten, de kinderen speelden, de bloemen verlepten.
Als men niet weet of de vorm de(n) of te(n) achter de ik-vorm komt, is
't Kofschip een ezelsbruggetje.
't Kofschip,'t Fokschaap en 't Taxikofschip
Stam is werkwoord min -en
Men neme de stam van een werkwoord. Dit is dan het hele werkwoord min -en. Eindigt de stam op een stemloze medeklinker dan krijgt deze een t. Zo ook het voltooid deelwoord van dit werkwoord. De stemloze medeklinkers staan in 't kofschip:t, k, f, s, ch, p.
- Voorbeeld: Pakken pak - te, poffen, pof-te, passen, pas - te, douchen, douch - te, gapen, gaap - te.
- Voorbeeld: gepakt, gepoft, gepast, gedoucht, gegaapt.
Achter alle andere medeklinkers volgt de(n). Achter de voltooid deelwoorden een d.
Uitzonderingen
't Kofschip heeft als nadeel dat het slechts een ezelsbruggetje is voor de meeste van de werkwoorden met stemloze medeklinkers. Zoals zo vaak in het Nederlands zijn er natuurlijk weer uitzonderingen. Twee veel voorkomende zijn de werkwoorden waar een z of v in voorkomt.
- Voorbeeld: zweven zweef-de, schaven schaaf - de, verbazen verbaas - de, verhuizen verhuis - de.
- laven laafde, geloven geloof-de, streven streef-de, kozen koos-de, niezen nies-de
Dit omdat in het werkwoord de z en de v de stemhebbende medeklinkers zijn. Neemt men de stam van ZWEVEN, die is zwev (dus geen kofschipletter. Neemt men de stam van VERBAZEN, die is verbaz (dus geen kofschipletter).
Daarentegen zijn de Engelse leenwoorden racen en faxen weer wel werkwoorden die in het Kofschip passen.
- Voorbeeld: racen race - te, faxen fax - te. En ook: lunchen lunch - te. Aan het eind van de stam hoort men namelijk de s.
Globaal gezien zijn de regels dus simpel
Langer maken
Bij voltooid deelwoorden is het Kofschip sowieso niet nodig. Alle woorden in het Nederlands die geen persoonsvorm zijn, dus ook het voltooid deelwoord, kan men langer maken en dan hoort men of er een d of een t moet komen staan.
- Voorbeeld: geverfd (geverfde), gekaapt (gekaapte), verdiend (verdiende), bekend (bekende), gebouwd (gebouwde).
- Voorbeeld: hond (honden), paard (paarden), kast (kasten), plattegrond (plattegronden), vod (vodden), krot (krotten).
De zo veelvuldig foutief gespelde werkwoordspelling is dus eigenlijk een fluitje van een cent. Herken in een zin het onderwerp en de bijbehorende persoonsvorm, dan weet men hoe de persoonsvorm geschreven moet worden.
Lees verder