Spelling, wanneer een d, t of dt?
Veel mensen hebben moeite met de spelling van de Nederlandse taal. Wat voor de meeste problemen zorgt is de vervoeging van werkwoorden. Wanneer eindigt een vervoeging van een werkwoord op een d, wanneer op een t en wanneer op dt? Er zijn een aantal eenvoudige ezelsbruggetjes om hier nooit meer fouten in te maken.
Werkwoord
Een werkwoord in de Nederlandse taal is een woord dat een handeling of werking aangeeft. Het werkwoord moet congruent zijn met het onderwerp, wat betekent dat, als het onderwerp enkelvoud is, het werkwoord ook enkelvoud moet zijn. Een werkwoord bepaalt in welke tijd een zin staat:
- De onvoltooid tegenwoordige tijd: hij werkt
- De voltooid tegenwoordige tijd: hij heeft gewerkt
- De onvoltooid verleden tijd: hij werkte
- De voltooid verleden tijd: hij had gewerkt
Vervoegingen in de onvoltooid tegenwoordige tijd
Om een werkwoord te kunnen vervoegen ga je uit van de "stam" van het werkwoord. De stam van een werkwoord bestaat uit het werkwoord, maar zonder -en:
- Werkwoord: werken
- Stam: werk
Om dit werkwoord te vervoegen in de tegenwoordige tijd kun je gebruik maken van het volgende rijtje:
Ik werk | Wij werken |
Jij werkt | Jullie werken |
Hij/U werkt | Zij werken |
Eindigt de stam van een werkwoord op een d, dan ziet het rijtje er als volgt uit:
- Werkwoord: worden
- Stam: word
Ik word | Wij worden |
Jij wordt | Jullie worden |
Hij/U wordt | Zij worden |
Als het onderwerp de "jij" of "hij/u" vorm heeft, komt er achter de stam een
t. Eindigt de stam op een
d, dan betekent dit dus, dat er een
d en
t achter elkaar komt te staan. Twijfel je bij een werkwoord met een stam eindigend op een
d of er een
t achter moet komen, vervang dit werkwoord dan even door een werkwoord die geen
d op het eind heeft:
- De man werkt morgen 50 jaar.
- De man wordt morgen 50 jaar.
Bij de zin met het werkwoord werken hoor je, als je het uitspreekt, dat er een
t achter de stam moet komen. Bij de zin met het werkwoord worden hoor je dit niet, omdat je de
d ook als een
t uitspreekt, maar hoort de
t er dus wel achter. Dit is een handig ezelsbruggetje om te gebruiken.
Eindigt de stam van een werkwoord op een
t, dan is de regel dat er in de vervoeging geen extra
t bij komt:
- Werkwoord: rusten
- Stam: rust
Ik rust | Wij rusten |
Jij rust | Jullie rusten |
Hij/U rust | Zij rusten |
Vervoegingen in de voltooid tegenwoordige tijd
De voltooid tegenwoordige tijd bestaat uit een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord. Een zin in de voltooid tegenwoordige tijd geeft een actie of gebeurtenis in het verleden aan. De hulpwerkwoorden bestaan meestal uit vervoegingen van de werkwoorden "hebben" of "zijn". Voorbeeld: Hij heeft gewerkt.
Om te bepalen of het voltooid deelwoord moet eindigen op een d of t is wederom een ezelsbruggetje beschikbaar. Ook hier wordt weer uitgegaan van de stam van het werkwoord. Er bestaan in ons alfabet stemloze medeklinkers en stemhebbende medeklinkers. Bij de uitspraak van een stemloze medeklinker voel je geen trilling in je keel, bij een stemhebbende medeklinker voel je die trilling wel. Om te kunnen onthouden wat de stemloze medeklinkers zijn gebruiken we
't kofschip of
't fokschaap. Deze fictieve woorden bevatten alle stemloze medeklinkers:
t, k, f, s, ch, p.
Eindigt de ruwe stam van een werkwoord op een stemloze medeklinker, dan wordt het voltooid deelwoord met een
t aan het eind geschreven. Eindigt de ruwe stam van een werkwoord op een stemhebbende medeklinker, dan wordt het voltooid deelwoord met een d aan het eind geschreven. De ruwe stam bestaat uit het werkwoord zonder -en.
werkwoord | ruwe stam | v.t.t. | 't kofschip |
werken | werk | heeft gewerkt | ja |
lunchen | lunch | heeft geluncht | ja |
leven | lev | heeft geleefd | nee |
verbazen | verbaz | heeft verbaasd | nee |
Vervoegingen in de onvoltooid en voltooid verleden tijd
De regels van 't kofschip gelden ook voor de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) en de voltooid verleden tijd (v.v.t.).
werkwoord | ruwe stam | o.v.t. | v.v.t. | 't kofschip |
werken | werk | werkte | had gewerkt | ja |
lunchen | lunch | lunchte | had geluncht | ja |
leven | lev | leefde | had geleefd | nee |
verbazen | verbaz | verbaasde | had verbaasd | nee |
Zwakke en sterke werkwoorden
In de Nederlands taal is er een onderscheid tussen zwakke en sterke werkwoorden. Voor zwakke of regelmatige werkwoorden gelden bovenstaande regels. Voor sterke of onregelmatige werkwoorden gelden echter andere regels. Bij deze werkwoorden verandert in de verleden tijd de klinker en eindigt het voltooid deelwoord niet op een
d of
t, maar op
-en.
werkwoord | o.t.t. | v.t.t. | o.v.t. | v.v.t. |
lopen | hij loopt | heeft gelopen | hij liep | had gelopen |
komen | hij komt | is gekomen | hij kwam | had gekomen |
geven | hij geeft | heeft gegeven | hij gaf | had gegeven |
kijken | hij kijkt | heeft gekeken | hij keek | had gekeken |