De werkwoordspelling
Nederlands is voor vele mensen een moeilijke taal. Zelfs wij, de Nederlanders zelf, maken regelmatig dezelfde soort taalfouten. Denk bijvoorbeeld aan werkwoordspelling. Vaak wordt deze verkeerd gebruikt. De vele regels en uitzonderingen, maken het lastig om alles te onthouden. Toch is werkwoordspelling goed te doen, als je de regels kent.
Werkwoordspelling kan lastig zijn. De vele regels en uitzonderingen, zorgen ervoor dat je soms weleens in de war kan raken.
Tegenwoordige tijd
Bij woorden in de tegenwoordige tijd gebruik je de volgende regels:
Wie? | Wat doe je? |
Ik | Stam |
Hij/zij/jij | Stam + t |
Wij | Stam + en |
Met de stam wordt het werkwoord -en bedoeld. Hierbij moet soms een letter worden toegevoegd om het woord kloppend te maken (dus lopen, stam is lop, dat is geen goed woord, dus de stam is loop). Werkwoorden die op een d eindigen hebben dezelfde regel. Hier wordt het dus bijvoorbeeld bij het woord 'worden' in de hij-vorm 'wordt'.
Uitzondering
In de tegenwoordige tijd heb je ook een uitzondering:
(werkwoord) jij?
In deze vorm gebruik je de ik-vorm. Dus alleen de stam. Dan wordt het in zo'n geval bij het werkwoord lopen, bijvoorbeeld 'loop jij'.
Uitzondering 2
Bij het gebruik van de gebiedende wijs schrijf je alleen de stam op. De gebiedende wijs wordt vaak gebruikt om een bevel of advies te geven. Er is geen onderwerp in de zin te vinden. Voorbeelden van de gebiedende wijs zijn: kom hier, pakt dat of ga weg.
Verleden tijd
Bij woorden in de verleden tijd gebruik je de volgende regels:
Wie? | Wat doe je? |
Ik | Stam + de/te |
Hij/zij/jij | Stam + de/te |
Wij | Stam + den/ten |
Om erachter te komen of je de(n) of te(n) moet gebruiken kun je het volgende trucje gebruiken:
Trucje: 't ex kofschip/ 't exfokschaap
Dit is een ezelsbruggetje. Je kunt zowel 't ex kofschip, als 't ex fokschaap gebruiken. Hierin zitten namelijk dezelfde letters. Als je er een ander woord mee kan maken, dat beter te onthouden is, kan dat natuurlijk ook. Alle medeklinkers in dit woord zijn van belang. Als de laatste letter van de stam van een woord één van deze medeklinkers bevat, schrijf je te(n). Let op, de klinkers, zoals e, o en i, tellen niet. Zitten de letters er niet in, dan schrijf je de(n).
Uitzondering: sterke werkwoorden
De meeste werkwoorden in het Nederlands werken met de voorgaande regels. Er zijn echter ook uitzonderingen. Dit zijn de sterke werkwoorden. In de verleden tijd veranderen deze in een ander woord (denk aan lopen - liepen). Deze werkwoorden bevatten geen regels. Je moet ze gewoon letterlijk uit je hoofd leren. Een overzicht van alle sterke werkwoorden vind je
hier.
Het voltooid deelwoord
Bij het voltooid deelwoord, geldt de volgende regel:
ge + stam + t/d
Om te weten of een woord een t of een d krijgt, kun je als trucje het woord in de verleden tijd zetten. Wordt een woord in de verleden tijd met een t geschreven, dan krijgt het voltooid deelwoord ook een t. Wordt het woord in de verleden tijd met een d geschreven, dan krijgt het voltooid deelwoord ook een d.
Uitzondering: sterke werkwoorden
Ook bij het voltooid deelwoord, heb je te maken met sterke werkwoorden. De spelling hiervan is anders. Zo schrijf je bij het werkwoord lopen niet het woord geloopt, maar gelopen. Een overzicht van de sterke werkwoorden kun je vinden door te kijken bij het kopje 'verleden tijd' en dan onder 'uitzondering: Sterke werkwoorden'.
Voltooid deelwoord, gebruikt als bijvoeglijke naamwoord
Het voltooid deelwoord kan gebruikt worden als bijvoeglijk naamwoord. Een bijvoeglijk naamwoord is het woord dat iets zegt over het zelfstandig naamwoord (bijvoorbeeld de verbrede weg, verbrede is hier het bijvoeglijk naamwoord). Hoe dit precies geschreven moet worden, hangt af van het werkwoord.
Voltooid deelwoord eindigt op -t of -d
Je schrijft het bijvoeglijk naamwoord altijd zo kort mogelijk als het voltooid deelwoord eindigt op t of d. Dit is meestal het voltooid deelwoord met een e erachter (zoals de opgelichte koper).
Als het woord niet goed meer uit te spreken is bij het gebruiken van deze regel, schrijf je het bijvoeglijk naamwoord anders (zoals de gewite kamer, dan zeg je de gewiete kamer, dus het moet de gewitte kamer zijn).
Voltooid deelwoord eindigt op -en
Als een voltooid deelwoord eindigt op -en, dan eindigt het bijvoeglijk naamwoord ook op -en. Een voorbeeld hiervan is het gebraden vlees. Het voltooid deelwoorden is gebraden, dus je schrijft het gebraden vlees.