Wanneer -t, wanneer -d?
Een taal is als levend fenomeen altijd aan verloedering onderhevig. Taal verandert en vereenvoudigt na verloop van tijd vaak. Gij en ge werden jij en je, courant is krant geworden, zooals werd zoals en natuurlijk is Nederlandsch veranderd in Nederlands. Wat nog niet is veranderd, is wanneer aan het eind van een woord een -t moet worden gebruikt en wanneer een -d. Hoewel, er zijn uitzonderingen ontstaan dankzij de levende taal die het Nederlands is en de veranderingen die dat met zich mee brengt.
Tegenwoordige tijd versus verleden tijd
De laatste letter van een werkwoordsvervoeging zorgt regelmatig voor problemen. Lees maar eens wat commentaren op de diverse websites met lezersinbreng, of zelfs de inhoudelijke teksten op websites. Het woord 'veranderd' wordt vaak in alle gevallen gebruikt in de zojuist vermelde spellingsvorm. Ook in de tegenwoordige tijd, dus bijvoorbeeld in de zin: 'dat veranderd niet'. De achterliggende gedachte lijkt over het algemeen dat de verleden tijd van het desbetreffende woord 'veranderde' is, waarop dan de tegenwoordige-tijdsvorm gebaseerd wordt. Deze gedachte is onjuist en lijkt afkomstig van een andere spellingsregel, namelijk die van
't kofschip.
't Kofschip zegt niets over de tegenwoordige tijd
't Kofschip zegt wel iets over de verleden tijd en het voltooid deelwoord (
dat is veranderd), maar niets over hoe het woord in de tegenwoordige tijd moet worden geschreven. Sterker nog, werkwoorden waarvan de stam eindigt op de klinkers t, k, f, s, ch of p krijgen in de verleden tijd en in het voltooid deelwoord juist een -t aan het eind. Voorbeelden hiervan zijn woorden als pakken (pakte, gepakt), kuchen (kuchte, gekucht) , dorsen (dorste, gedorst) en oprapen (raapte op, opgeraapt). Als het door middel van 't kofschip nog niet duidelijk is, kan men aan de verleden-tijdsvorm (pakte, kuchte) horen wat de laatste letter van het voltooid deelwoord is. Als het woord eindigt op een -x, geldt de regel dat dit als -ks wordt gezien. De laatste letter is dan een -s, dus wordt het (naar de regels van 't kofschip): faxen, faxte, gefaxt.
Verraderlijke voorvoegsels lokken fouten uit
Maar nu komt het. Het grootste probleem waardoor woorden als veranderen, verwarren, bepalen, geloven en betalen vaak ook in de tegenwoordige tijd abusievelijk met een -d als laatste letter worden geschreven, is het feit dat deze woorden beginnen met ver-, be- en ge-. Dergelijke werkwoorden lijken op het eerste gezicht namelijk op een voltooid deelwoord, waarvan de eerste lettergreep immers vaak ver-, be- of ge- is. Het lijkt erop dat men bij deze woorden onbewust de schrijfwijze van de verleden tijd gebruikt om de vervoeging in de tegenwoordige tijd te bepalen. Hierdoor ontstaan dan zinnen als 'wie betaald dat', dat geloofd toch niemand', 'jij verward mij met...', 'men verlaagd zichzelf' of het al genoemde 'dat veranderd niet'.
Tegenwoordige tijd enkelvoud krijgt een -t, behalve bij 'ik'
Wie een eenvoudige zin als één van de hierboven vermelde voorbeelden op de juiste wijze in de tegenwoordige tijd wil opschrijven, hoeft eigenlijk maar met één ding rekening te houden. En dat is, dat in de tegenwoordige tijd enkelvoud altijd een -t achter de stam wordt gezet van het werkwoord dat op de persoonsvorm jij of hij / zij / het slaat. De stam is het deel van het werkwoord zonder -en (dus roep van roepen, verander van veranderen, bepaal van bepalen). Zo wordt het dus 'jij bepaalt dat' en 'dat verandert niet'. Wie bij het schrijven in de tegenwoordige tijd enkelvoud onverhoopt toch nog mocht denken 'maar het is toch veranderde?', kan zichzelf misschien tot de orde roepen door zich te realiseren dat de gedachte 'maar het is toch liep?' ook niets zegt over de tegenwoordige tijd-werkwoordsvorm 'hij loopt'.
Maar er zijn uitzonderingen
Uiteraard heeft het Nederlands zijn uitzonderingen. Ten eerste bij een vragende zin, zoals 'loop je lekker?'. Hier vervalt de -t, die er wel is bij 'je loopt lekker'. Dit moet niet worden verward met het gebruik van 'je' in de zin 'loopt je horloge?'. Hier is 'je' niet te vervangen door 'jij', maar is het eigenlijke een verkorte vorm van 'jouw'. Dat er in de vragende zin 'loopt u lekker?' wel een -t achter 'loop' staat, komt door de persoonsvorm 'u'. En dan zijn er nog de werkwoorden als zullen, kunnen, mogen en willen als uitzonderingen op de algemene spellingsregel van de tegenwoordige tijd enkelvoud. In het geval van willen, zijn 'jij wilt' en 'jij wil' allebei goed. In officiële teksten wordt echter nog 'jij wilt' gebruikt. De vorm 'hij wilt' kwam in vroeger eeuwen voor, maar is inmiddels uit het Nederlands verdwenen. Ook bij kunnen en zullen is deze ontwikkeling gaande, waardoor 'jij kunt / zult' en 'jij kan / zal' in deze eeuw allebei nog juist zijn. De 'a' in deze woorden (en in 'mag) gaat terug op de oude verleden-tijdsvorm ervan, en ook toen al kregen werkwoorden in de verleden tijd geen -t aan het eind. Het woord mogen is hierin al wat verder, zodat 'mag' overal in het enkelvoud kan worden gebruikt. Het honderd jaar geleden nog gebruikelijke 'jij moogt' zien we dankzij de taalverloedering dan ook niet meer.