DT voor iedereen
Goed kunnen spellen, of je het nu leuk vindt of niet, is belangrijk. Als je ergens solliciteert, ongeacht de functie, wordt je CV nageplozen op spelfouten. Essays, papers, artikels op het internet en in de krant: overal moet het juist gespeld zijn. Toch is een goede spelling niet vanzelfsprekend voor heel veel mensen. Het grootste probleem is vaak de vervoeging van een werkwoord: eindigt het op een T, een D, op DT, of geen van beiden?
Inhoud
De basisregels
Nu
Laten we beginnen met de basisregels. Hoe vervoeg je een werkwoord in de tegenwoordige tijd? Volg het onderstaande schema.
Enkelvoud | Meervoud |
ik = stam | wij = stam + en (onvervoegde vorm) |
jij = stam + t | jullie = stam + en |
hij/zij = stam + t | ze = stam + en |
Simpel, toch? De tegenwoordige tijd eindigt
nooit op een D, tenzij in het ik-geval waarbij de stam van het werkwoord zelf eindigt op D (ik word). Voeg dus ook nooit een D toe op het einde van een vervoeging. Je gebruikt de tegenwoordige tijd als je kan zeggen dat het
nu gebeurt.
Voor we verder gaan met de regels, kijken we even naar de stam zelf. Deze term wordt heel vaak gebruikt in dit artikel. Maar wat is de stam eigenlijk? We volgen de definitie zoals die hieronder vermeld wordt:
Stam = de basisvorm van een werkwoord, dat wil zeggen de onbepaalde wijs zoals we die uitspreken min de uitgang /ə/, /ən/ of /n/. De stam van lopen is loop, de stam van staan is sta.
Bron: Woordenlijst.org (zie bronnen onderaan)
Simpel gezegd betekent dit: het werkwoord zonder -en (en eventuele dubbele medeklinkers).
Nu - Inversie
Vaak maken we gebruik van een inversie. Dat wil zeggen dat het onderwerp (ik, jij, hij, ...)
achter het werkwoord staat. Dit wordt bijvoorbeeld gebruikt in een vraag. Dan volgen we de bovenvermelde regels, met één uitzondering:
Regel | Voorbeeld |
jij = stam | werk jij |
Toen
Als je het hebt over iets dat al voorbij is, gebruik je de verleden tijd. Dat kan zowel onvoltooid als voltooid zijn. In beide gevallen geldt:
in de verleden tijd gebruiken we nooit DT!
Als je een beetje doorleest, zul je zien dat er 1 geval is waarbij die regel niet telt. Dat is echter een heel speciale uitzondering, voor alle andere vormen gebruik je de bovenstaande regel.
Natuurlijk is er nog een probleem. We gebruiken geen DT, maar hoe weet je dan of een werkwoord eindigt op een D of een T? Simpel. Zet er een "-e" achter. Anders gezegd: als je bij de voltooid verleden tijd niet zeker weet of je een D of een T moet gebruiken, zet het dan om in de onvoltooid verleden tijd. Een voorbeeld:
onvervoegd werkwoord | onvoltooid | voltooid | vorm |
wandelen | ik wandelde | ik heb gewandeld | wandel (stam) + de |
werken | ik werkte | ik heb gewerkt | werk (stam) + te |
Het verschil tussen voltooid en onvoltooid verleden tijd is heel kort samen te vatten. Beide zijn acties in het verleden. Onvoltooid kan de actie wel nog bezig zijn. Je gebruikt enkel het werkwoord zelf. Voltooid is het gedaan. Je gebruikt zijn/hebben + het werkwoord.
voltooid | onvoltooid |
ik heb gewandeld | ik wandelde |
Bevel!
Bij het gebruiken van een bevel is er maar 1 regel: gebruik de stam van het werkwoord. Altijd. Geen uitzonderingen. Je hebt hier geen DT nodig.
Bv:
- Ga!
- Sta!
- Werk!
- Leef!
- Zing!
- Ruim op!
Dat waren de basisregels. Onderaan vind je nog een heel korte samenvatting in de vorm van vuistregels voor alledaags gebruik. Normaal gezien kom je met deze basisregels toe, en kan je de meeste werkwoorden correct vervoegen. In het volgende deel staan enkele extra regels, voor wie geïnteresseerd is in meer, of voor wie een moeilijk geval tegenkomt.
't kofschip
Eigenlijk heb je deze regel, die je leert op school, niet echt nodig. Met de bovenstaande basisregels kom je er. Soms weet je echter écht niet of het werkwoord nu moet eindigen op een T of D. Daarvoor dient de regel van
't kofschip. Van dit woord heb je enkel de medeklinkers nodig, dus T, K, F, S, CH, P. Sommige mensen verkiezen
't fokschaap als regel. Welke je ook kiest, ze zijn even goed.
Kijk naar het werkwoord in zijn
onvervoegde vorm (dus de infinitief). Staat daar 1 van de letters uit
't kofschip? Dan mag je de enkelvoudige vervoeging op een T laten eindigen. Staat er een andere medeklinker? Dan gebruik je een D.
Engelse werkwoorden
In deze moderne tijd gebruiken we veel werkwoorden die zo uit het Engels zijn overgenomen. Voorbeelden zijn computeren, deleten, chatten, enz... Je kan er vast nog wel enkele bedenken.
Voor deze werkwoorden heb je geen andere regels nodig dan de bovenvermelde basisregels! Je neemt de stam, en past de juiste vervoeging toe. Je hoeft niets speciaals te doen!
Werkwoord | Stam | Vervoeging |
computeren | computer | computerde |
saven | save | savede |
deleten | delete | deletete |
Zo simpel is het!
Gij/ge
Eigenlijk is "gij" dialect. Volgens de regels van het Algemeen Nederlands is "gij" gereserveerd voor een verwijzing naar God. Toch wordt het vaak gebruikt in de dagelijkse taal, en ook in zakelijk gebruik laat men "gij" wel eens vallen, zij het dan als een poging om volkser te klinken. Toch is het gebruik niet zonder problemen. Het volgt namelijk zijn eigen regels, en een correcte vervoeging kan er wel heel vreemd uitzien!
Algemeen volg je hierbij de regels van"hij", dus
niet die van "jij"! Toch zijn er uitzonderingen, zoals "gij zijt", of "gij zoudt".
In de verleden tijd, gebruik je de vervoeging van "hij", maar je voegt nog een T toe! Dus: "hij werdt".
Simpel gesteld: probeer het gebruik van "gij" te vermijden.
Vuistregels
Op zich is het gebruik van DT dus heel eenvoudig. Maar zo'n tekst vol met regeltjes in je hoofd, tja, het is natuurlijk een boel werk om dat telkens door te zoeken als je een woord wilt spellen. Daarom hier heel kort een paar regeltjes om in je hoofd te houden. Als je deze gebruikt, zal je het grootste deel van de tijd je werkwoorden juist spellen. Dit is dan ook uitermate geschikt voor alledaags gebruik.
Kort gezegd...
- ik = nooit DT
- jij = enkel DT als "jij" voor het werkwoord staat
- hij = DT komt enkel voor in de tegenwoordige tijd, en het maakt niet uit of "hij" voor of achter het werkwoord staat
- In de verleden tijd gebruik je nooit DT.
- Zet er een "-e" achter als je niet zeker weet of je een D of een T moet gebruiken.