Kennen-kunnen? Liggen-leggen? Als-dan? Nooit geen?
Dat het Nederlands voor wat betreft de spelling niet een van de gemakkelijkste talen is, mag bekend verondersteld worden. Ook stilistisch zijn er veel fouten aan te wjzen. In dit artikel zullen enkele stereotiepe problemen aan de orde komen: liggen-leggen; als-dan; kennen-kunnen en het gebruik van de dubbele ontkenning nooit geen.
Kennen of kunnen
Heel vaak worden deze twee werkwoorden door elkaar gehaald. In het westen van het land, met name in de Randstad, wordt bij voorkeur altijd "kennen" gebruikt, ook wanneer men "kunnen" bedoelt. Men zegt dan: "Ik
ken mijn les niet". Dit is correct gebruikt. Met hetzelfde gemak zegt men echter ook: Ïk
ken zwemmen". Dat dit fout is, wordt over het algemeen niet herkend. Wat is dan juist?
Kennen wordt gebruikt als bedoeld wordt dat we iets met het verstand weten, zoals bijvoorbeeld het kennen van je les of het kennen van een persoon: "Ïk ken Jan". 't Is een beetje kort door de bocht, maar we zouden kunnen stellen dat "kennen" te maken heeft met "weten".
Kunnen is het best te omschrijven met: in staat zijn iets te doen. Je zegt dan niet: Ïk
ken zwemmen." maar: Ïk
kan zwemmen". Om het werkwoord "kunnen" goed te gebruiken, moeten de vervoegingen natuurlijk wel gekend worden.
Kennen is dus weten.
Kunnen is tot iets in staat zijn.
Liggen of leggen
Ook weer twee werkwoorden die in het westen van het land grote problemen oproepen voor wat betreft het juiste gebruik. "De kip
legt een ei". Een bewering die niet alleen biologisch, maar ook taalkundig de spijker op de kop slaat. Als men dan echter zonder te verblikken of te verblozen opmerkt dat "hij nog steeds op zijn bed
legt", dan roept dit nogal wat vraagtekens op. Helemaal voor wat betreft het aantal eieren. Je kunt weer wél zeggen: "Hij
legt de pen op tafel", zonder steeds aan kippen te denken. En: "Ik
leg mij bij de feiten neer". Opnieuw wat kort door de bocht: we gebruiken het werkwoord "leggen" als er een beweging uitgedrukt wordt.
Liggen heeft te maken met een toestand van rust. Hij
ligt op bed. Maar :(een beetje ouderwets): ik leg mij neer. Hier zit die beweging weer in. Nog eens: "Ik leg die pen op tafel". (=beweging) En: "De pen
ligt op tafel". (=rust)
Leggen duidt dus op beweging.
Liggen gaat dus over iets of iemand in rust.
Als of dan
De woordjes
als en
dan worden meestentijds in vergelijkingen verkeerd gebruikt. Niet alleen in het westen van het land; dit is een stilistische ziekte die tot de grenzen van het taalgebied reikt.
Het correcte gebruik van deze twee woorden in vergelijkingen is heel envoudig aan te geven. Wanneer we twee
gelijke personen of zaken met elkaar vergelijken, gebruiken we het woordje "als". Ter verduidelijking een paar voorbeelden:
- Jan is net zo groot als Piet.
- Henk verdient hetzelfde als Kees.
- Heeft Cora net zo'n grote mond als Mientje?
Vergelijken we echter twee
ongelijke zaken of personen met elkaar, dan moeten we het woordje
dan gebruiken. om dit te illustreren weer een paar voorbeelden:
- Jan is groter dan Piet.
- Henk verdient meer dan Kees.
- Mientje heeft een grotere mond dan Cora.
"Als" tussen de delen die met elkaar vergeleken worden duidt dus op gelijkheid.
"Dan" tussen de delen die met elkaar vergeleken worden duidt dus op ongelijheid.
Nooit geen
Een fout die sprekers nog al eens maken, is het in een adem achter elkaar noemen van de twee woorden
nooit geen. Hun bedoeling is dan meestal wel duidelijk. Ze willen het woord "geen" versterken door er "nooit" voor te zeggen. De luisteraar moet er dan echt duidelijk van overtuigd worden dat ze echt "geen" bedoelen. Om wat duidelijker te zijn volgt hier een voorbeeld. Een spreker wil aan zijn luisteraars duidelijk maken dat het hebben van hoofdpijn voor hem een vreemde, zo niet zeer vreemde, zaak is. Wat zegt hij dan? "Ik heb
nooit geen hoofdpijn". Nogmaals: hij bedoelt het goed. En zoals hij het bedoelt zal het ook wel over komen, maar hij zégt het verkeerd. Hij gebruikt hier namelijk een dubbele ontkenning. In de wiskunde zouden we zeggen: min maal min is plus! Laat dat nu ook hier het geval zijn. Als hij gezegd had geen last van hoofdpijn te hebben, dan zou hij kunnen bedoelen: op dit moment. Even vasthouden: hij heeft dus geen last van hoofdpijn. Nu gaat hij het versterken met het woordje "nooit". Hij zegt dus: "Ik heb nooit
geen last van hoofdpijn. De goede opmerker heeft nu geconstateerd dat de spreker dus altijd last van hoofdpijn heeft.
Moeilijk? Welnee, lees het nog maar een keertje na en dan de klemtoon op "geen", je zult er dan achter komen dat deze dubbele ontkenning en bevestiging is. Precies het tegendeel van wat de beste man wilde beweren.
Ook het gebruik van "nooit niet", "niks niet" of "niets (niks) geen", hoort in dezelfde categorie als het bovenstaande.