Gemakkelijk te onthouden tips voor minder schrijffouten
Leer snel de meest gemakkelijke tips om geen schrijffouten meer te maken en maak hiervan gebruik bij het schrijven van belangrijke stukken, zoals een sollicitatiebrief, een zakelijke e-mail of een presentatie voor op het werk. Nooit meer een fout maken is onmogelijk, maar minder fouten maken is gemakkelijk!
d, t of dt?
Lopen
Wanneer je een werkwoord in de tegenwoordige tijd schrijft, moet je kiezen een d, t of dt te gebruiken bij de zinnen met je, hij, zij en het (of als je namen of woorden gebruikt, zoals Hans of tafel, dit is wat we de derde persoon enkelvoud noemen). Je kunt ook het woord tijdelijk vervangen door het woord 'loop' om zo voor jezelf te horen of er een t achter het woord komt of niet.
- Maak het woord zo alsof je 'ik' ervoor zet (=stam): ik word.
- Plak er een t achter: jij wordt.
Voorbeeld
Goed: Jij/hij/zij/het wordt.
Fout: Jij/hij/zij/het wort en jij/hij/zij/het word.
Let op: wordt er 'je/jij'
achter het werkwoord gezet, dan gebruik je géén t.
Voorbeeld
Goed: Loop jij?
Fout: Loopt jij?
In de tegenwoordige tijd enkelvoud is dus alléén deze vraag van belang: moet er een t aan de stam (= het hele werkwoord zonder -en) worden toegevoegd, of niet? Die vraag kan alleen beantwoord worden door op zoek te gaan naar het onderwerp.
Extra informatie
Merk op dat zelfs als de stam op een d eindigt, er een t achter komt (jij/u/hij/zij/het rijdt/begeleidt/bereidt/vermijdt). Tevens, in de tegenwoordige tijd wordt er nooit een d aan de stam toegevoegd. In de verleden tijd wordt dit wel een d. Bijvoorbeeld: 'Hij verandert de prijzen en hij heeft de prijzen veranderd'. Aan het ezelsbruggetje van 't kofschip heb je dus niets als het gaat om de tegenwoordige tijd.
Gebiedende wijs enkelvoud heeft geen t of dt. 'Loop met mij mee'. Als je er wel een persoonsvorm bij gebruikt, dan komt er wel een t bij. 'Loopt u met mij mee.' Daarnaast heeft een zin soms geen expliciet onderwerp. 'Niet doen; beweegt moeilijk'. Aan deze zin kan je gemakkelijk het woord 'de kast' toevoegen. 'Niet doen, de kast beweegt moeilijk.'
't Kofschip
Wanneer je een voltooid deelwoord schrijft, moet je kiezen een d of t te schrijven aan het einde van het woord. Gebruik hiervoor het ezelsbruggetje van 't kofschip.
- Haal 'en' van het hele werkwoord af: blaff-en.
- Kijk naar de laatste letter: blafF.
- Zit deze letter in het woord: 't kofschip'?
- Ja: gebruik een d.
- Nee: gebruik een t.
Voorbeeld
Goed: Hij heeft geblaft.
Fout: Hij heeft geblafd.
Extra informatie
Het ezelsbruggetje van 't kofschip wordt alléén in de verleden tijd bij voltooide deelwoorden gebruikt. Het is eigenlijk een makkelijke manier om de klankwet toe te voegen. De klankwet gaat over 'stemloze' klanken (als je tijdens het uitspreken ervan je stembanden er niet voor gebruikt). De medeklinkers uit 't kofschip zijn dus stemloze klanken.
Denk eraan dat er lastige gevallen zijn, die als stam een 'v' hebben, maar als 'ik'-woord een 'f' . Denk hierbij aan 'ik leef' en 'ik heb geleefd'. De letter f zit daadwerkelijk in 't kofschip, maar aangezien de stam van het woord 'leven' eindigt op een 'v' en deze letter niet in het ezelsbruggetje zit, dien je de 'd' te gebruiken. Hetzelfde geldt voor woorden met een 's' en 'z'. Denk hierbij aan het woord ' suizen', daarbij wordt het 'ik suis' en 'ik heb gesuisd'.
Als je Engelse woorden die in het Nederlands ook gebruikt worden, wilt vervoegen, dan kan je het ezelsbruggetje veranderen in 'xtc-koffieshopje'. Enkele voorbeelden zijn: 'gemontignact' en 'gefaxt'.
Hun/hen
Gebruik 'hun' alleen als je een zelfstandig naamwoord erachter zet. Dit doe je als je aanduidt dat iets van hen is, bijvoorbeeld 'hun huis'.
Voorbeeld
Goed: Het huis van hen.
Fout: Het huis van hun.
Voorbeeld
Goed: Zij kochten een huis.
Fout: Hun kochten een huis.
Extra informatie
In het dagelijks taalgebruik wordt er minder onderscheid gemaakt tussen hun en hen. In de spreektaal wordt het dus ook niet vaak als fout gezien. Echter, 'hun' als onderwerp, dus 'hun kochten een huis', blijft fout. Tevens kunnen hun en hen alleen gebruikt worden voor personen. Als je het over een voorwerp hebt, moet je 'ze' gebruiken. 'Ik haal de kinderen op en laat ze aan jou.'
Er zijn mogelijkheden om 'hun' te gebruiken. Hiervoor is het echter moeilijk een regel te leren, aangezien het per werkwoord verschillend is (afstaan: ik stond hun zelfs mijn huis af - afwijzen: zij wees hen af). Zoek dit bij twijfel op, bijvoorbeeld op de website van
Onze Taal.
Wouden
Wouden als werkwoord is fout. Wouden is een verzameling bossen, dat is het enige wat het is.
Voorbeeld
Goed: Zij wilden.
Fout: Zij wouden.
Extra informatie
Je hebt net geleerd dat wouden als werkwoord fout is. Echter, wou(d)en komt in Middelnederlandse teksten voor. De vorm is ontstaan uit het woord wolde(n). Officieel is wouden dus fout, maar in spreektaal (vooral in dialecten) kan je dit nog vaak tegenkomen.
Apostrof en hoofdletter
Een zin begint altijd met een hoofdletter, behalve als je een zin begint met een woord beginnende met een 'apostrof s'. Dan wordt de s met een kleine letter geschreven en de opvolgende letter met een hoofdletter.
Voorbeeld
Goed: 's Ochtends is het donker.
Fout: 'S ochtends is het donker.
Wil/wilt
Een uitzondering op de d/t regel is het werkwoord willen. Je gebruikt geen t wanneer je het hebt over een derde persoon enkelvoud die iets wil.
Voorbeeld
Goed: Hij/zij/het wil.
Fout: Hij/zij/het wilt.
Extra informatie
Bij je/jij kan je beide vormen gebruiken, zowel 'je wil' als 'je wilt'. Al is de zonder t versie informeren dan de met t versie. Denk er ook aan dat als 'je' achter 'wil' komt, je geen t gebruikt, dus dan wordt het 'Wil je dat even pakken?'.
De geschiedenis van het werkwoord willen heeft bepaald dat je geen t mag gebruiken als het om een derde persoon enkelvoud gaat. Het woord was eerst een aanvoegende wijs. Het werkwoord had eerst geen tegenwoordige tijd de aanvoegende wijs wil(le) heeft die functie erbij genomen. Aan een aanvoegende wijs wordt geen t toegevoegd ('Moge hij rusten in vrede'). Willen werd later wel ook als tegenwoordige tijd gebruikt, maar het behield het kenmerk dat er geen t aan werd toegevoegd.
Als of dan
Je gebruikt 'als' alleen in een gelijkgestemde vergelijking. Alleen als iets hetzelfde is, dan gebruik je 'als' en in de andere gevallen altijd 'dan'.
Voorbeeld
Goed: Ik ben net zo groot als jij.
Fout: Ik ben groter als jij.
Extra informatie
Let wel op dat dit ezelsbruggetje kan leiden tot fouten als 'Dit gerecht is dubbel zo lekker dan de vorige', omdat het wel ongelijkheid aanduidt, maar dit in taalkundig niet is. Het gebruik van 'zo' zorgt ervoor dat je 'als' moet gebruiken.
Tussen-n en tussen-s
Er zijn zo veel uitzonderingen op de regel dat je een 'n' of een 's' zet tussen twee woorden die je samenvoegt, dat je bij twijfel het woord moet opzoeken óf je bedenkt een slimme oplossing. Je kunt in plaats van er één woord van te maken, er vijf woorden voor gebruiken.
Voorbeeld
Twijfel: 'paardenstal' of 'paardestal'?
Oplossing: De stal van het paard.
Extra informatie
Wil je toch de regels weten, dan zijn dit de basisregels. Je gebruikt een tussen-n als het woord een letterlijke betekenis heeft, zoals paardenstal ('stal om een paard in te houden'), of als meteen de gedachte ontstaat aan meer 'versies' van het eerste deel, zoals gedachtenwisseling (je kunt niet wisselen van één enkele gedachte) of als het eerste woord uit de samenvoeging één of meer personen/dieren betreft, zoals dierengeluid.
Irriteren en ergeren aan
Als iets vervelend is, dan kan iemand zich irriteren of ergeren aan de situatie. De combinatie 'irriteren aan' is altijd fout.
Voorbeeld
Goed: Ik erger mij aan taalfouten.
Fout: Ik irriteer mij aan taalfouten.