Soorten hulpwerkwoorden: herkennen aan de vorm en betekenis
In het Nederlands onderscheiden we vijf soorten hulpwerkwoorden: hulpwerkwoorden van tijd (voltooide tijd en toekomende tijd), lijdende vorm, causaliteit, modaliteit en aspect. Zoals het woord het zegt, helpen hulpwerkwoorden om zinnen op te bouwen. Ze hebben daarom een belangrijke grammaticale functie. Het is belangrijk om te weten met wat voor hulpwerkwoord je te maken hebt, omdat hulpwerkwoorden niet alleen een grammaticale functie hebben, maar ook omdat ze betekenis toevoegen aan zinnen. Elk type hulpwerkwoord voegt namelijk een eigen betekeniselement toe aan de zinnen waarin ze voorkomen. Welke betekeniselementen zijn dit en hoe kan je weten wat voor hulpwerkwoorden er in een zin staan?
Inhoud
Wat zijn hulpwerkwoorden?
In elke zin staat één
hoofdwerkwoord. Als een zin uit meer dan één werkwoord bestaat, dan is één van die werkwoorden het hoofdwerkwoord en zijn al de andere werkwoorden
hulpwerkwoorden. Het hoofdwerkwoord is het werkwoord met de meest duidelijke betekenis. Als het hoofdwerkwoord wordt weggelaten blijft er een ongrammaticale zin over, terwijl dit niet het geval is als er hulpwerkwoorden worden weggelaten:
Zinnen | Verwijderde werkwoorden |
Barcelona heeft zich weten te handhaven. | |
Barcelona heeft zich gehandhaafd. | -weten |
Barcelona weet zich te handhaven. | -heeft |
Barcelona handhaaft zich. | -weten, -heeft |
*Barcelona weet. | -zich handhaven, -heeft |
*Barcelona heeft. | -zich handhaven, -weet |
Hoe vind je het hoofdwerkwoord en hoe vind je hulpwerkwoorden?
Het sterretje voor de laatste twee zinnen geeft aan dat die zinnen ongrammaticaal zijn. Het werkwoord
zich handhaven moet verplicht aanwezig zijn om een tot een grammaticale zin te komen. Daarom is dit werkwoord het hoofdwerkwoord. Al de andere werkwoorden zijn daardoor automatisch hulpwerkwoorden. Een tweede manier om te achterhalen wat de hulpwerkwoorden zijn en wat het hoofdwerkwoord is, is door te kijken naar de betekenis van de werkwoorden in de zin:
- Heeft: betekent in deze zin niet bezitten, zoals wel het geval is in bijvoorbeeld hij heeft een kat. De betekenis van hebben kan alleen worden uitgelegd in combinatie met de betekenis van zich handhaven.
- Weten: heeft in deze zin niet de woordenboekbetekenis kennis hebben van. Het werkwoord betekent hier in staat zijn om. Die betekenis kan alleen worden opgeroepen als weten voorkomt in combinatie met andere werkwoorden.
- Zich handhaven: heeft de woordenboekbetekenis in stand houden.
Als de betekenis van een werkwoord afwijkt van de woordenboekbetekenis, of als de betekenis van een werkwoord niet uitgelegd kan worden zonder in te gaan op de betekenis van een ander werkwoord in de zin, dan is dat werkwoord een hulpwerkwoord. De derde manier om erachter te komen wat het hoofdwerkwoord is en wat de hulpwerkwoorden, is door te kijken naar de positie van de werkwoorden. Het hoofdwerkwoord staat meestal achteraan. In het voorbeeld is dit inderdaad het geval. In de praktijk kan het echter voorkomen dat er toch nog een hulpwerkwoord achter het hoofdwerkwoord staat. Daarom is het aan te raden om de eerste twee methoden eerst toe te passen om te weten wat voor soort werkwoorden er in een zin staan.
Soorten hulpwerkwoorden
De hulpwerkwoorden kunnen worden ingedeeld op basis van hun betekenis. Er zijn vier soorten hulpwerkwoorden:
- Hulpwerkwoord van tijd: hulpwerkwoorden van de voltooide tijd en hulpwerkwoorden van de toekomende tijd.
- Hulpwerkwoord van de lijdende vorm
- Hulpwerkwoord van causaliteit
- Hulpwerkwoord van modaliteit
- Hulpwerkwoord van aspect
Hulpwerkwoorden van tijd
Hulpwerkwoorden van tijd situeren de handeling of toestand die wordt uitgedrukt door het hoofdwerkwoord in een bepaalde tijd. De hulpwerkwoorden van tijd kunnen verder onderverdeeld worden in twee categorieën:
- Hulpwerkwoorden van de voltooide tijd: hebben en zijn.
- Hulpwerkwoorden van de toekomende tijd: zullen.
Hulpwerkwoorden van de voltooide tijd
Hulpwerkwoorden van de voltooide tijd herkennen
Hulpwerkwoorden van de voltooide tijd zijn de werkwoorden
hebben en
zijn wanneer ze gecombineerd worden met een hoofdwerkwoord dat in de voltooide tijd staat. Werkwoorden in de voltooide tijd kan je herkennen doordat ze beginnen met
be-, ge-, ont- of
ver-:
Hulpwerkwoorden van de voltooide tijd | Hebben/zijn be-/ge-/ont-/ver- ... |
Hulpwerkwoord: heeft, zelfstandig werkwoord: GEgeten. | Hij heeft gegeten. |
Hulpwerkwoord: is, zelfstandig werkwoord: BEvallen. | Ze is bevallen. |
Hulpwerkwoord: was, zelfstandig werkwoord: ONTsnapt. | Hij was ontsnapt. |
Hulpwerkwoord: hadden, zelfstandig werkwoord: VERloren. | Ze hadden verloren. |
Hebben/zijn + be-/ge-/ont-/ver-...
In de eerste voorbeeldzin is
heeft een hulpwerkwoord van de voltooide tijd, omdat dit werkwoord helpt om de voltooide tijd
heeft gegeten op te bouwen. Door de betekenis kan
heeft herkend worden als een hulpwerkwoord, omdat
heeft niet bezitten betekent. Dit komt overeen met het voorbeeld
Barcelona heeft zich weten te handhaven. Het sterkste argument dat
heeft een hulpwerkwoord van de voltooide tijd is, is dat de zin de structuur
hebben/zijn + be-/ge-/ont-/ver-... vertoont.
De tweede en de derde zin bewijzen dat het werkwoord
zijn ook gebruikt kan worden als een hulpwerkwoord van de voltooide tijd. Zolang het hoofdwerkwoord een voltooid deelwoord is, maakt het niet uit of het hulpwerkwoord in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd staat. In de laatste voorbeeldzin staat het werkwoord
hebben in het meervoud en in de verleden tijd. De vorm (tijd en getal) van
hebben en
zijn beïnvloedt niet wat voor hulpwerkwoord er in een zin staat.
De betekenis van hulpwerkwoorden van de voltooide tijd
Zoals gezegd situeren hulpwerkwoorden van tijd handelingen of toestanden die worden uitgedrukt door het hoofdwerkwoord in de tijd. Hulpwerkwoorden van de voltooide tijd plaatsen een handeling of toestand in het verleden en benadrukken dat die handeling of toestand voorbij is.
Betekenis hulpwerkwoorden van de voltooide tijd: een handeling of toestand is voorbij en die handeling of toestand vond plaats in het verleden.
Hulpwerkwoorden van de toekomende tijd
Slechts één werkwoord wordt in Nederland algemeen aanvaard als een hulpwerkwoord van de toekomende tijd:
zullen. In België wordt het gebruik van
gaan als hulpwerkwoord van tijd meer geaccepteerd dan in Nederland. In Nederland is dit geen algemeen taalgebruik.
Hulpwerkwoorden van de toekomende tijd herkennen
Hulpwerkwoorden van de toekomende tijd zijn eenvoudig te herkennen, omdat vormen van
zullen altijd hulpwerkwoord zijn als er een gedacht kan worden aan de toekomst.
Zullen kan nooit een hoofdwerkwoord zijn, omdat het altijd gebruikt wordt in combinatie met minimaal één ander werkwoord:
Hulpwerkwoorden van de toekomende tijd | Zullen infinitief |
Hulpwerkwoord: zal, hoofdwerkwoord: verhuizen. | Volgend jaar zal ik verhuizen. |
Hulpwerkwoord: zullen, hoofdwerkwoord: zijn. | Ze zullen er volgende keer weer zijn. |
Hulpwerkwoord: zullen, hoofdwerkwoord: luisteren. | Hopelijk zullen ze naar mij luisteren. |
Zullen + infinitief
Zullen wordt altijd gevolgd door een ander werkwoord dat in de infinitief staat. In de voorbeelden zijn dit achtereenvolgens
verhuizen, zijn en
luisteren. De vormen
zou en
zouden zijn ook werkwoordsvormen van
zullen die de toekomende tijd kunnen aanduiden.
Zou en
zouden zijn vormen van de onvoltooid verleden toekomende tijd (O.V.T.T.).
Zal en
zullen zijn vormen van de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (O.T.T.T.).
De betekenis van hulpwerkwoorden van de toekomende tijd
In tegenstelling tot hulpwerkwoorden van de voltooide tijd, situeert een hulpwerkwoord van de toekomende tijd een handeling of toestand in de toekomst. In de voorbeelden vinden de handelingen en toestanden
verhuizen, zijn en
luisteren in de toekomst plaats. Zonder tijdsaanduiding als
volgend jaar wordt deze lezing al opgeroepen.
Betekenis hulpwerkwoorden van de toekomende tijd: een handeling of toestand vindt plaats in de toekomst.
Hulpwerkwoorden van de lijdende vorm
Zinnen in
de lijdende vorm (passief) hebben per definitie een hulpwerkwoord van de lijdende vorm. De lijdende vorm is de tegenhanger van de
bedrijvende vorm (actief):
Bedrijvende vorm (actief) | Lijdende vorm (passief) |
De man slaat de hond. | De hond wordt geslagen door de man. |
De dief heeft de portemonnee gestolen. | De portemonnee is gestolen door de dief. |
In de bedrijvende zinnen voert het onderwerp een handeling uit, namelijk
slaan en
stelen. In de actieve zinnen is het onderwerp echter niet meer een handelende persoon. Het onderwerp van de bedrijvende vorm is actief. Het onderwerp van de lijdende vorm ondergaat een handeling en is daarom passief.
Hulpwerkwoorden van de lijdende vorm herkennen
Hulpwerkwoorden van de lijdende vorm zijn altijd een vorm van
worden of
zijn:
Hulpwerkwoorden van de lijdende vorm | worden/zijn voltooid deelwoord (be-/ge-/ont-/ver- ...) (door-bepaling) |
Hulpwerkwoord: is, hoofdwerkwoord: omgevallen. | De fiets is omgevallen (door de wind). |
Hulpwerkwoord: werd, hoofdwerkwoord: vernield. | De fiets werd vernield (door de vandalen). |
Hulpwerkwoord: waren, hoofdwerkwoord: geprikt. | De auto's waren lek geprikt (door de buurman). |
Hulpwerkwoord: wordt, hoofdwerkwoord: gekust. | De man wordt gekust (door de vrouw). |
Worden/zijn + voltooid deelwoord (be-/ge-/ont-/ver- ...) + (door-bepaling)
Het werkwoord
zijn kan behalve een hulpwerkwoord van de voltooide tijd ook een hulpwerkwoord van de lijdende vorm zijn. Zinnen met hulpwerkwoorden van de voltooide tijd hebben de structuur
hebben/zijn +
be-/ge-/ont-/ver-... . Het belangrijkste verschil met hulpwerkwoorden van de lijdende vorm is dat achter deze structuur altijd een door-bepaling kan worden geplaatst. Als
door... niet achter de zin staat, maar als er wel gedacht kan worden aan een handelende persoon, dan heb je alsnog te maken met een hulpwerkwoord van de lijdende vorm. Naast het werkwoord
zijn is ook
worden een hulpwerkwoord van de lijdende vorm. De voorbeelden laten zien dat het niet uitmaakt welke tijd (verleden tijd of tegenwoordige tijd) en welk getal (enkelvoud of meervoud) de hulpwerkwoorden hebben.
De betekenis van hulpwerkwoorden van de lijdende vorm
Doordat de handelende persoon achterwege kan worden gelaten, leggen zinnen in de lijdende vorm de focus op een handeling of toestand. Dit is minder sterk het geval bij zinnen in de bedrijvende vorm, omdat het onderwerp van die zinnen wel een handelende persoon is.
Betekenis hulpwerkwoorden van de lijdende vorm: de focus ligt op een handeling of toestand in plaats van op een handelende persoon.
Hulpwerkwoorden van causaliteit
Causaliteit betekent oorzakelijkheid: er is een
oorzaak en een
gevolg. Zo kan je zeggen dat er een causaal verband is tussen patat eten en dik worden. Patat eten is de oorzaak van het gevolg dat mensen dik worden. Een oorzakelijk verband kan worden opgeroepen door middel van verbindingswoorden, zoals 'daardoor' in de zin:
Hij at patat. Daardoor is hij dik. Ook hulpwerkwoorden kunnen zo'n verband oproepen.
Hulpwerkwoorden van causaliteit herkennen
Er zijn slechts twee hulpwerkwoorden van causaliteit:
doen en
laten:
Hulpwerkwoorden van causaliteit | Doen/laten infinitief |
Hulpwerkwoord: deed, hoofdwerkwoord: denken. | De tandarts deed hem denken aan zijn vader. |
Hulpwerkwoord: liet, hoofdwerkwoord: denken. | De tandarts liet hem denken aan zijn vader. |
Hulpwerkwoord: doen, hoofdwerkwoord: vermoeden. | Deze cijfers doen vermoeden dat er heel wat aan de hand is. |
Hulpwerkwoord: doet, hoofdwerkwoord: stralen. | Jouw glimlach doet mij stralen. |
Hulpwerkwoord: liet, hoofdwerkwoord: wachten. | De man liet de kinderen wachten. |
Doen/laten + infinitief
De werkwoorden
doen en
laten zijn hulpwerkwoorden van causaliteit als ze gevolgd worden door een infinitief. Als een ander werkwoord in de zin ontbreekt, is
doen of
laten een hoofdwerkwoord, zoals het geval is in de zin:
Hij doet de afwas. In die zin heeft
doet de woordenboekbetekenis
iets verrichten. In de zinnen uit de tabel roept
doen + infinitief niet op dat er iemand een handeling verricht.
Ook in
laten + infinitief is
laten een hulpwerkwoord, omdat dit werkwoord niet betekent
niet doen, nalaten. Er moet verplicht een infinitief achter
laten staan, omdat dit werkwoord anders niet meer een hulpwerkwoord is. De vorm
doen/laten + infinitief is daarom een vereiste voor hulpwerkwoorden van causaliteit.
De betekenis van hulpwerkwoorden van causaliteit
Doen + infinitief en
laten + infinitief roepen allebei op dat er een oorzaak-gevolgrelatie is tussen twee situaties. Zo is het gezicht van de tandarts de oorzaak van het gevolg dat iemand denkt aan zijn vader. De keuze tussen de hulpwerkwoorden
doen en
laten heeft wel gevolgen voor de betekenis.
Doen + infinitief betekent dat de oorzaak-gevolgrelatie automatisch plaatsvindt, zonder dat iemand er invloed op heeft. In de eerste voorbeeldzin uit de tabel denkt iemand aan zijn vader zonder dat die persoon daar bewust voor gekozen heeft. Door bijvoorbeeld het gezicht van de tandarts denkt iemand automatisch aan zijn vader.
In
laten + infinitief is er wel degelijk sprake van invloed op de oorzaak-gevolgrelatie. Als een tandarts iemand laat denken aan zijn vader, dan heeft de tandarts iemand de vrijheid gegeven om te denken aan zijn vader. De betreffende persoon kan zelf beslissen of hij echt wil denken aan zijn vader.
Betekenis hulpwerkwoorden van causaliteit: Er is een oorzaak-gevolgrelatie tussen twee situaties. Bij doen + infinitief heeft niemand invloed op deze relatie. Bij laten + infinitief heeft een mens wel invloed op de causale relatie.
Hulpwerkwoorden van modaliteit
Hulpwerkwoorden van modaliteit kunnen in twee groepen worden verdeeld:
- blijken, dunken, heten, lijken, schijnen, toeschijnen en voorkomen
- (be)hoeven, kunnen, moeten, mogen, willen en zullen
Deze werkwoorden presenteren mededelingen ten opzichte van de werkelijkheid.
Hulpwerkwoorden van modaliteit herkennen
Modale werkwoorden zijn te herkennen aan de twee groepen die er bestaan voor dit soort werkwoorden, maar vooral ook aan hun betekenis:
Hulpwerkwoorden van modaliteit | 1e categorie: modaal werkwoord te infinitief |
Hulpwerkwoord: schijnt, hoofdwerkwoord: zijn. | Hij schijnt ziek te zijn. |
Hulpwerkwoord: heet, hoofdwerkwoord: zijn. | Hij heet lui te zijn. |
Hulpwerkwoord: dunkt, hoofdwerkwoord: zijn. | Hij dunkt me vriendelijk te zijn. |
Hulpwerkwoord: blijkt, hoofdwerkwoord: fietsen. | Hij blijkt hard te fietsen. |
Hulpwerkwoord: lijkt, hoofdwerkwoord: komen. | Hij lijkt niet te komen. |
De eerste groep hulpwerkwoorden van modaliteit, zijn de werkwoorden
blijken, dunken, heten, lijken, schijnen, toeschijnen en
voorkomen. Het werkwoord
heten mag in dit soort zinnen niet
een naam hebben betekenen.
Heten betekent als hulpwerkwoord van modaliteit
beweerd worden. Het werkwoord
toeschijnen wordt niet vaak meer gebruikt. In de praktijk worden vooral de werkwoorden
blijken, lijken en
schijnen gebruikt als hulpwerkwoord van modaliteit.
De hulpwerkwoorden uit de tweede groep zijn
(be)hoeven, kunnen, moeten, mogen, willen en
zullen:
Hulpwerkwoorden van modaliteit | 2e categorie: modaal werkwoord (te) infinitief |
Hulpwerkwoord: kan, hoofdwerkwoord: zijn. | Hij kan laat zijn. |
Hulpwerkwoord: moet, hoofdwerkwoord: zijn. | Dit moet wel een mooie film zijn. |
Hulpwerkwoord: hoeft, hoofdwerkwoord: doen. | Je hoeft het niet te doen. |
Hulpwerkwoord: mag, hoofdwerkwoord: opschieten. | Je mag wel eens opschieten! |
Hulpwerkwoord: wil, hoofdwerkwoord: doen. | Ze wil wel eens moeilijk doen. |
Hulpwerkwoord: zullen, hoofdwerkwoord: winnen. | Ze zullen wel weer winnen. |
Modaal werkwoord + (te) + infinitief
De modale werkwoorden uit de eerste categorie vereisen allemaal dat
te tussen het modale werkwoord en de infinitief in staat. Voor de modale werkwoorden uit de tweede categorie geldt dit alleen voor het werkwoord
hoeven. Het werkwoord
hoeven heeft daardoor binnen die tweede categorie een aparte status. Deze aparte status wordt versterkt doordat dit werkwoord een tweede eis heeft die niet geldt voor de andere modale werkwoorden: er moet een ontkennend element in de zin staan. In de voorbeeldzin verzorgt het woord
niet deze functie. Zonder ontkennend woord kunnen we
hoeven niet gebruiken. We kunnen bijvoorbeeld niet zeggen:
Je hoeft dat doen.
De betekenis van hulpwerkwoorden van modaliteit
Hulpwerkwoorden van modaliteit presenteren een mededeling ten opzichte van de werkelijkheid. Zo kan een mededeling gepresenteerd worden als overeenkomstig met de werkelijkheid (
blijken), overeenkomstig met hoe iemand anders denkt over de werkelijkheid (
schijnen) en overeenkomstig met de mening van de spreker over de werkelijkheid (
lijken). Deze werkwoorden zeggen met andere woorden iets over de waarschijnlijkheid van een situatie. Ook de werkwoorden uit de tweede groep zeggen iets over waarschijnlijkheid. Het is daarbij noodzakelijk dat de werkwoorden niet hun woordenboekbetekenis hebben. Zo kan
moeten een verplichting betekenen, maar in de modale gebruiksmogelijkheid betekent
moeten dat iets zeer waarschijnlijk is:
Modaal werkwoord | Modale betekenis |
Kunnen | Iets is mogelijk. |
Moeten | Iets is zeer waarschijnlijk. |
(Be)hoeven | Geen dwingende noodzaak. |
Mogen | Iets komt wel eens voor/ Iets moet gebeuren. |
Willen | Iets komt wel eens voor. |
Zullen | Iets is zeer waarschijnlijk. |
Betekenis modale werkwoorden: Van een mededeling wordt vermeld in hoeverre het overeenkomt met de werkelijkheid. De modale werkwoorden uit de eerste categorie geven aan volgens wie de mededeling in overeenkomst is met de werkelijkheid. De modale werkwoorden uit de tweede categorie geven aan hoe groot de kans is dat de mededeling overeenkomt met de werkelijkheid.
Hulpwerkwoorden van aspect
Op basis van de betekenis zijn er twee soorten hulpwerkwoorden van aspect:
- Begin: gaan en komen
- Duur: blijven, hangen, liggen, lopen, staan, zijn en zitten
Hulpwerkwoorden van aspect herkennen
Hulpwerkwoorden van aspect zijn te herkennen doordat ze een begin of voortgang aangeven van een handeling of toestand:
Hulpwerkwoorden van aspect | Hulpwerkwoord van aspect (te) infinitief |
Hulpwerkwoord: gaat, hoofdwerkwoord: regenen. | Het gaat regenen. |
Hulpwerkwoord: komt, hoofdwerkwoord: mee-eten. | Hij komt mee-eten. |
Hulpwerkwoord: blijft, hoofdwerkwoord: zeuren. | Hij blijft zeuren. |
Hulpwerkwoord: is, hoofdwerkwoord: kamperen. | Hij is kamperen. |
Hulpwerkwoord: zit, hoofdwerkwoord: luieren. | Hij zit te luieren. |
Hulpwerkwoord: staat, hoofdwerkwoord: kletsen. | Hij staat maar wat te kletsen. |
Hulpwerkwoord: loopt, hoofdwerkwoord: mopperen. | Hij loopt te mopperen. |
Hulpwerkwoord van aspect + (te) + infinitief
Op het werkwoord
blijven na, hebben al de werkwoorden van duur
te nodig tussen het hulpwerkwoord en het hoofdwerkwoord. De werkwoorden die een begin aanduiden hebben nooit
te nodig. Werkwoorden van aspect zijn vooral te herkennen aan hun betekenis: begin of duur.
De betekenis van hulpwerkwoorden van aspect
Hulpwerkwoorden van aspect vertellen ons hoe we het hoofdwerkwoord moeten interpreteren: begint een handeling of toestand, of is die handeling of toestand al een tijdje aan de gang?
De werkwoorden
gaan en
komen betekenen dat iets op het punt staat van beginnen. Als het gaat regenen, regent het nog niet, maar zijn er wel al donkere wolken en als iemand komt mee-eten, dan eet die persoon op dit moment nog niet mee, maar dan kan hij wel al voor de deur staan of zelfs aan tafel zitten.
De werkwoorden van duur kunnen op basis van hun betekenis nog verder worden onderverdeeld in twee categorieën:
- Neutraal: blijven en zijn
- Lichaamshouding: hangen, liggen, lopen, staan en zitten
De werkwoorden van duur geven ons de extra informatie dat iets aan de gang is. Iemand die blijft zeuren is op dit moment aan het zeuren en dat zeuren heeft een bepaalde tijdsduur. Ook in
hij is kamperen is een handeling gaande die enige tijd duurt. De overige werkwoorden van duur geven een lichaamshouding aan. Iemand hoeft niet per se te hangen, liggen, lopen, staan of zitten als de constructie
werkwoord van lichaamshouding + te + infinitief wordt gebruikt. Als iemand loopt te mompelen, dan kan het zo zijn dat die persoon op een stoel zit. De werkwoorden van lichaamshouding geven daarom niet een lichaamshouding aan, maar de voortgang van een handeling of situatie.
Betekenis hulpwerkwoorden van aspect: de hulpwerkwoorden drukken uit dat een handeling of toestand op het punt staat van beginnen (gaan en komen), of dat een handeling of toestand een bepaalde tijdsduur heeft (blijven en de werkwoorden van lichaamshouding).
Betekenis hulpwerkwoorden
Hulpwerkwoorden zijn belangrijk, omdat ze essentiële betekeniselementen toevoegen aan de zinnen waarin ze voorkomen:
Zinnen | Soort hulpwerkwoord | Betekenis |
De man eet een ijsje. | Geen | Iemand eet een ijsje. |
De man heeft een ijsje gegeten. | Hulpwerkwoord van de voltooide tijd. | Iemand heeft in het verleden een ijsje gegeten. De handeling eten is afgesloten. |
Hij zal een ijsje eten. | Hulpwerkwoord van de toekomende tijd. | Iemand eet in de toekomst een ijsje. |
Een ijsje is opgegeten (door hem). | Hulpwerkwoord van de lijdende vorm. | Een ijsje is opgegeten. Door wie dat is gebeurd, is bijzaak. |
Hij laat hem een ijsje eten. | Hulpwerkwoord van causaliteit. | Er is een causale relatie tussen hij en iemand die een ijsje eet. De persoon die een ijsje eet, heeft zelf de vrijheid om wel of niet een ijsje te eten. |
Hij kan een ijsje eten. | Hulpwerkwoord van modaliteit. | Het is mogelijk dat iemand een ijsje eet. |
Hij gaat een ijsje eten. | Hulpwerkwoord van aspect. | Iemand eet op dit moment nog niet een ijsje, maar daar komt wel verandering in. |