Hoe schrijf je een boekverslag als naslagwerk?
Een boekverslag als naslagwerk moet onder andere gemaakt worden bij het maken van een leesdossier in de bovenbouw van het middelbaar onderwijs. Een aantal literaire aspecten zoals genre, thema, onderwerp, idee en perspectief moeten aan bod komen. Hoe ziet de opbouw van een boekverslag als naslagwerk eruit, waar moet het aan voldoen en wat betekenen de diverse begrippen?
Algemene informatie
Titel
Schrijf de titel op en beschrijf waar deze titel op slaat. Dit kan de hoofdpersoon zijn, maar ook de handeling of tijdsduur. Soms zijn de titels figuurlijk of wordt er een verwijzing gemaakt.
Auteur
Benoem de auteur en vermeld kort de achtergrond van deze schrijver. Wanneer leefde de auteur, welke hobby's had hij of zij, welke opleidingen heeft hij of zij gevolgd en eventuele familieachtergronden.
Uitgever, plaats en jaar
Vermeld het jaar van uitgave, de plaats en de uitgever.
Tijd
Vertel kort iets over de tijd waarin het boek is geschreven. Benoem de belangrijkste politieke, economische en geschiedkundige aspecten. (Wie was er aan de macht, hoe zag het land eruit, was er veel armoede of juist rijkdom, hoe was de bevolking opgebouwd etc.)
Omslag
Wat is er op de omslag te zien en hoe slaat deze verbeelding op het verhaal?
Opdracht en motto
In een opdracht wordt de illusie gewekt dat een boek speciaal voor iemand is geschreven. Een motto is een citaat van iemand anders die een schrijver in zijn boek plaatst, omdat de schrijver vindt dat het citaat past bij het boek. Geef aan of er een motto en/of opdracht aanwezig is en licht deze kort toe.
Proloog en epiloog
Een proloog is een woord vooraf, een epiloog is een nawoord. Een proloog wordt vaak gebruikt als inleiding. Een proloog van een roman verteld vaak wat er aan het verhaal vooraf ging. Vat het proloog en epiloog samen.
Handeling
Genre
Genres worden gebruikt om literatuur te categoriseren. Noem het genre en licht het toe. Voorbeelden van genres zijn hier te vinden:
Literair genre - Wikipedia
Thema en onderwerp
Het thema van een roman is een korte samenvatting van de gebeurtenissen in één of enkele zinnen. Het onderwerp van een roman is een samenvatting in één of enkele woorden. Een voorbeeld van een thema is bijvoorbeeld: "Het gaat over een meisje dat ontvoert wordt en uiteindelijk ontsnapt." Een voorbeeld van een onderwerp is dan bijvoorbeeld: "ontvoering".
Idee
Het idee is de bedoeling achter het verhaal. Niet ieder boek heeft een idee.
Gebeurtenissen
Geef een korte samenvatting van de belangrijkste gebeurtenissen in het verhaal. Vermeld welke personen hierbij betrokken waren.
Vertelling
De gebeurtenissen kunnen op verschillende manieren verteld worden. Soms lopen verhalen door elkaar:
- Dubbelroman: een roman met twee thema's, bij het slot komen de verschillende verhaallijnen bij elkaar.
- Ingelast verhaal: het tweede verhaal binnen de roman is een kort verhaal (met een eigen thema).
- Raamvertelling: wanneer een roman alleen maar uit ingelaste verhalen bestaat.
Perspectief
Welk perspectief of welke perspectieven worden gebruikt? Het is handig om een stuk uit het boek te citeren waarin dit perspectief goed naar voren komt.
- Ik-perspectief: een persoon verteld over zijn eigen belevenissen.
- Hij/zij perspectief/ personaal perspectief: wanneer je het verhaal door de ogen van een persoon uit het verhaal leest.
- Alleswetende verteller/ auctoriaal perspectief: iemand verteld jou het verhaal die de afloop al kent.
Spanning
Spanning wordt veroorzaakt door de gebeurtenissen in het boek. Het is een eigenschap van romans en verhalen waardoor lezers graag de afloop van het verhaal willen weten. Spanning kan opgebouwd worden door een gebeurtenis die een spanning in zich heeft, of door aan het begin van het verhaal vooruit te wijzen naar wat er komen gaat.
Einde
Benoem het einde: is het open of gesloten en vat het einde samen.
Personages
Hoofdpersoon
Beschrijf de hoofdpersoon:
- Naam
- Leeftijd
- Uiterlijk
- Belangrijkste kenmerken (bijv. hobby's, opleiding, werk, familieomstandigheden, etc)
- Held of anti-held: een held bepaald zelf de loop van de gebeurtenissen, een anti-held wordt als persoon bepaald door de omgeving (het heeft niets met heldhaftige daden te maken).
- Vlak of rond karakter, of type: bij een vlak karakter zijn er maar enkele globale karaktertrekken bekend, een rond karakter lijkt de lezer door en door te kennen. Een type is een personage waarvan maar één karaktertrek bekend is, dit komt vaak voor in sprookjes.
- Noem een citaat waarin het karakter van de hoofdpersoon duidelijk naar voren komt.
Belangrijkste bijfiguren
Beschrijf van de belangrijkste bijfiguren of het een type, een vlak of een rond karakter is en de belangrijkste kenmerken van deze bijfiguren.
Soort roman
- Psychologische roman: een roman die als doel heeft een personage zo goed mogelijk te beschrijven.
- Sociale roman: sociale romans beschrijven een maatschappelijke bepaalde groep mensen.
- Ontwikkelingsroman: een roman waarin het personage geestelijk veranderd (bijvoorbeeld anders gaat nadenken).
Plaats en ruimte
Historische tijd
De historische tijd is de tijd waarin het verhaal zich afspeelt. Ook als de tijd niet vermeld wordt is het mogelijk deze af te leiden, bijvoorbeeld door aanwijzingen van kleding, gedrag, politieke gebeurtenissen en aanwezigheid van apparatuur.
Soort roman
- Historische roman: speelt zich af in het verleden.
- Toekomstroman: speelt zich af in de toekomst.
- Zedenroman: waarin de leefgewoonten van een bepaalde tijd centraal staan.
Plaats
Benoem de plaats. "De plaats" is algemeen. Met de plaats kun je bijvoorbeeld een land, stad of dorp aanwijzen. Als de plaats symbool staat voor iets in het verhaal moet je dit toelichten.
Ruimte
Benoem de ruimte. "De ruimte" is meer specifiek. De ruimte wordt vaak aangekleed door de schrijver, staat symbool voor iets in het verhaal en wordt bewust door de schrijver bedacht. Zo komen spoken vaak voor op begraafplaatsen of oude huizen en vinden romantische zaken vaak plaats in mooie ruimtes.
Tijdsduur en volgorde
Tijdsvolgorde
In een chronologisch verhaal zijn twee afwijkingen mogelijk: flashbacks en vooruitwijzingen. Flashbacks laten zaken zien die eerder gebeurd zijn en vooruitwijzingen laten zaken zien die later moeten gaan gebeuren. Vermeld welke flashbacks en welke vooruitwijzingen voorkomen in het verhaal en wat hun functie is.
Tijdsduur
Hoe lang duurt het verhaal? Schrijvers passen vaak versnellingen en vertragingen toe in hun verhaal. Zo worden oninteressante delen snel doorgespoeld en worden interessante delen dieper behandeld. Vertragingen worden vaak gebruikt om gedachten van een persoon te beschrijven. Als het denkproces van een personage letterlijk wordt beschreven heet dit een innerlijk monoloog.
Beschrijf welke versnellingen, vertragingen en innerlijke monologen in het verhaal komen en wat hun functie is.
Fabel en sujet
De fabel is het verhaal in de chronologische versie, het sujet is de manier waarop het verhaal in de tekst weergeven is. Dit is niet altijd chronologisch. Vermeld of het fabel en sujet gelijk aan elkaar zijn.
In medias res of post rem
Beschrijf of het verhaal in ab ovo, in medias res of post rem verteld wordt. Ab ovo wil zeggen dat het verhaal in normale chronologische volgorde verteld wordt. Een verhaal dat in medias res geschreven is, begint midden in het verhaal en verteld daarna pas de voorgeschiedenis. Als het verhaal in post rem is geschreven, wordt het hele verhaal achteraf verteld.
Stof en motief
Motieven zijn terugkerende elementen in een verhaal. Vaak symboliseren motieven iets. Stof gaat over een compleet verhaal. Soms wordt een bestaand verhaal door een andere schrijver opnieuw gebruikt.
Externe motieven
Externe motieven zijn motieven die je, behalve in het verhaal, ook buiten het verhaal tegenkomt. Dit vinden we vaak terug bij sprookjes: voorwerpen waarvan de andere helft moet worden gezocht, kledingstukken die maar één persoon past, of een held die maar één kwetsbare plaats op zijn lichaam heeft. Benoem de externe motieven in het verhaal.
Interne motieven
Interne motieven zijn motieven die alleen in het verhaal voorkomen. Benoem de interne motieven in het verhaal.
Toespelingen
Wanneer een schrijver een stof of motief niet letterlijk gebruikt maar er wel naar verwijst praat men over toespelingen. Benoem welke toespelingen in het verhaal voorkomen.
Overig
Ander naslagwerk
Soms is het handig om als extra naslagwerk verwijzingen te plaatsen naar boekverslagen van anderen die je goed vindt. Let daarbij op of er geen zaken in staan die niet kloppen. Andere boekverslagen zijn handig om het verhaal extra compleet te maken, zeker als je de verhaallijn over een tijdje nog moet kunnen begrijpen.
Eigen mening
Het is soms makkelijker om je terug te plaatsen in de verhaallijn als je je eigen mening over het boek nog weet. Schrijf op wat je van het boek vond, wat je van de hoofdpersonen vond en of je je wel of niet in deze hoofdpersonen kon verplaatsen.