D en T regels, de simpelste uitleg!
Twintig jaar geleden hoefde je niet aan te komen met een tekst die wemelde van de fouten met D en T. Tegenwoordig merken mensen het niet eens. Wie zich stoort aan een d/t-fout wordt gezien als een zeur. De vraag is waar deze tendens (of is het verloedering) vandaan komt. Basisregels leer je op de basisschool, maar in het latere onderwijs kraait niemand er naar. Geen onderwijzer die d's en t's corrigeert als de opdracht een ander doel had. Of snappen ze er zelf niets van? Wat zijn de regels?
Volgens onderzoek van het Taalcentrum-VU (in opdracht van het College van Bestuur van de Vu) onder 1.100 eerstejaars studenten beschikt één op de zes over een slechte schrijfvaardigheid. Deze jongeren hebben bij aankomst op de universiteit grote moeite om foutloos Nederlands te schrijven. De problemen zijn er zowel bij autochtone als allochtone studenten. Het plaatsen van d's en t's blijkt zelfs uiterst moeilijk. Zo schrijft veertig procent van de studenten de zinsnede 'De commissie beantwoordt... ' zonder t.
Om te weten of je de D en/of T moet gebruiken is taalgevoel nodig. Taalgevoel ontwikkelt zich onder andere als fouten stelselmatig gecorrigeerd worden. Dit is in het Nederlandse onderwijs niet het geval. In België wel: daar zijn regelmatige dictees de gewoonste zaak van de wereld. Een andere reden van onze verslechterde grammatica is de opkomst van internet en mobiele telefonie. Omdat mensen steeds vaker teksten met taalfouten lezen, kunnen ze deze steeds minder goed van foutloze teksten onderscheiden.
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd
D's en T's zijn helemaal niet moeilijk. Om werkwoorden te vervoegen moet je de
stam van het werkwoord kennen. De stam van het werkwoord is de onbepaalde wijs zoals we die uitspreken, bijvoorbeeld 'loop, leef, zit, vrees, werk, breng, heb, spreek, maai, wil, geef, haal', enz. De verwarring bij veel mensen ontstaat als de stam al een D bevat, zoals 'word, leid, houd, bid, mijd, raad', enz. Laat je je niet van de wijs brengen door die D, dan is vervoeging in de tegenwoordige tijd zelfs uiterst simpel. Een D toevoegen is helemaal niet aan de orde. Je krijgt de volgende werkwijze:
- Ik = stam
- Jij = stam+t
- Hij/zij/het = stam+t
Bij de D-loze woorden krijg je dit:
- Ik breng, jij brengt, hij brengt
- Ik spreek, jij spreekt, hij spreekt
Bij de woorden waar de D al inzit ontstaat iets dat feitelijk hetzelfde is:
- Ik word, jij wordt, hij wordt
- Ik houd, jij houdt, hij houdt
In de vragende vorm is er in de tegenwoordige tijd enkel een verschilletje bij de
jij-vorm, ongeacht of het woord al een D bevat. Niemand zegt 'brengt jij' of 'spreekt jij', daarom halen we de T er eveneens af bij werkwoorden met ingebouwde D:
Samengevat voegen we enkel T's toe in de tegenwoordige tijd, waardoor in sommige gevallen een uitgang DT lijkt te zijn gemaakt. In werkelijkheid is het enkel een werkwoord waar al een D in zat, waar de T dan aan is toegevoegd.
Verleden tijd en voltooid deelwoord
Het tweede punt waar mensen mee de fout ingaan betreft vooral het voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord geeft enkel aan dat iets al geweest is. Het is 'voltooid', vandaar de naam 'voltooid deelwoord'.
Voor de verleden tijd en de voltooid deelwoorden bestaan er regels die uitgaan van het welbekende
'kofschip' of zelfs 'fokschaap', maar in de praktijk hoef je je daar heus niet mee bezig te houden. Houd twee basisregels aan en je komt een heel eind:
- Bij verleden tijd zie je nooit DT tegelijk.
- Bij voltooid deelwoorden vervoeg je het werkwoord in de verleden tijd, en wat je hoort schrijf je vervolgens op als voltooid deelwoord.
Verleden tijd:
- Ik = stam + te of de
- Jij = stam + te of de
- Hij/zij/het = stam + te of de
In meervoud zet je er nog eens een N achter:
- Ik rende, jij rende, hij rende, wij renden.
- Ik pakte, jij pakte, hij pakte, wij pakten.
Voltooid deelwoord:
Stel dat je twijfelt tussen 'gebeurd' en 'gebeurt'.
In de tegenwoordige tijd werken we met de T, dus is het: 'Het gebeurt'.
Maar als voltooid deelwoord moeten we de constructie 'Het is gebeurd' schrijven. Om zeker te weten dat je echt een D moet neerzetten, verander je het zinsdeel voor het gemak even in de verleden tijd en luister je naar jezelf. 'Het gebeurde' geeft duidelijk een D aan. Schrijf je dus 'Het is gebeurd', dan kies je ook die D.
Toepasbaar bij alles:
- Het vliegtuig landde. Dan krijg je: Het vliegtuig is geland. Een d, dus geen t!
- Hij hoorde het. Dan krijg je: Hij heeft het gehoord. Een d, dus geen t!
Toch komt de T ook bij de voltooid deelwoord-vorm soms voor. Wanneer dan die T? Welnu, wederom pas je hetzelfde toe en vertaal je je zinsdeel even naar verleden tijd:
- Zij maakte dit. Dan krijg je: Zij heeft dit gemaakt. Een t, dus geen d!
- De hond blafte. Dan krijg je: De hond heeft geblaft. Een t, dus geen d!
Misschien is het je opgevallen dat de stammen van 'maken' en blaffen', respectievelijk 'maak' en 'blaf' zijn. Deze woorden eindigen op een K, en een F. Je raadt het al: De K en F zijn letters uit het 'kofschip'. Daarom de T's, en geen D's!
Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
Het derde punt waarbij mensen fouten maken komt voor als een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt wordt. Dit komt verrassend vaak voor, maar dan moet je wel herkennen dat het enkel om een bijvoeglijk naamwoord gaat. Je gebruikt bij deze functie van het werkwoord enkel een d of t.
We krijgen:
- Het schip strandde (verleden tijd).
- Het schip is gestrand (voltooid deelwoord).
- Het gestrande schip (bijvoeglijk naamwoord).
In de laatste regel zie je dus dat we niet schrijven 'het gestrandde schip', want in dat geval heeft de schrijver de constructie van verleden tijd en bijvoeglijk naamwoord door elkaar gehaald, of begrijpt helemaal niet wat een bijvoeglijk naamwoord is. In dat laatste geval nog extra uitleg: Bijvoeglijke naamwoorden geven een
eigenschap of toestand aan. Het gestrande schip, het witte schip, het mooie schip, het grote schip, enz.
Bijvoeglijke naamwoorden kennen nooit twee klinkers. We halen er gewoon eentje vanaf. Daarom lezen we:
- Het deeg is gekneed. Het geknede deeg. Dus niet: het 'gekneedde deeg' of 'gekneede deeg'.
- De strijders zijn gedood. De gedode strijders. Dus niet: 'gedoodde strijders' of 'gedoode strijders'.
Nog meer voorbeelden: De vergrote foto, de gepote bollen, de verbrede weg, het verlichte pad, het verwoeste gebouw, het bestede geld, het ontvreemde horloge.
Heeft het voltooid deelwoord een korte klinker, dus niet 'gekneed', maar bijvoorbeeld 'gered' of 'beknot', dan verdubbelen we de volgende medeklinker bij de bijvoeglijke betekenis:
- Het dier is gered. Het geredde dier.
- Het hout is verrot. Het verrotte hout.
Gebiedende wijs
Gebiedende wijs is taalkundig iets aparts. Het geeft een bevel of raad van de spreker weer, en schrijven we in de 1e persoon enkelvoud. Geen extra T dus. Zie:
- Meld u aan!
- Mijd de spits!
- Houd je vast!
Begripstest
De inhoud van dit artikel heeft zij bepaal__. Je wor__ er soms gek van, of wor__ jij dat niet? Hoe dan ook, het gebeur__ elke dag en ik raak maar niet gewen__.
'Words are alive; cut them and they bleed.' ~ Ralph Waldo Emerson