Soort voornaamwoord | Verwijst naar... | Voorbeelden |
---|---|---|
Persoonlijk voornaamwoord | Een persoon, ding of dier | ik, zij, wij, het, jullie, zij, mij, jou, haar, ons, hun |
Bezittelijk voornaamwoord | De bezitter | jouw, mijn, zijn, ons, jullie, hun |
Wederkerend voornaamwoord | Het onderwerp in de zin | Hij verveelt zich, je vergist je |
Wederkerig voornaamwoord | Wederkerige relatie antecedent | Zij vervelen elkaar, ze verdedigen elkaar |
Aanwijzend voornaamwoord | Iets aanwijsbaars | die, dat, deze,dit, zo'n, zulk(e), degene, diegene |
Betrekkelijk voornaamwoord | Een (betrekkelijke) bijzin die aan de hoofdzin gebonden is | die, wie, dat, wat |
Vragend voornaamwoord | Een vraagzin | wie, wat, welke |
Onbepaald voornaamwoord | Iets onbepaalds | het, men, (n)iemand, (n)iets, alles, iedereen, enig, elk, zeker, menig, wat |
Docent Nederlands, 21-10-2014
In 'Zij vervelen zich' zit geen wederkerige relatie, het gaat om meerdere personen die zich vervelen. 'Zich vervelen' is een wederkerend werkwoord. Ik verveel me, hij verveelt zich, wij vervelen ons, zij vervelen zich. Me, zich, ons en zich zijn dan wederkerende voornaamwoorden.
Een goed voorbeeld zou zijn: 'zij vervelen elkaar', dan doen ze het elkaar aan en is er sprake van een wederkerigheid.
Reactie infoteur, 19-02-2015
Dank!