Grammatica, taalkundig benoemen
Woorden in de Nederlandse taal kunnen worden benoemd aan de hand van hun functie in verschillende woordsoorten. Dit heet taalkundig benoemen of taalkundig ontleden. De woordsoorten die wij gebruiken in de Nederlandse taal zijn o.a. werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijwoorden, lidwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voegwoorden, voornaamwoorden, telwoorden, voorzetsel en tussenwerpsels.
Wat is taalkundig benoemen?
Taalkundig benoemen is het benoemen van alle woorden in een zin naar woordsoort. De woordsoorten die wij gebruiken in de Nederlandse taal zijn:
- Werkwoorden
- Zelfstandige naamwoorden
- Lidwoorden
- Bijwoorden
- Bijvoeglijke naamwoorden
- Voegwoorden
- Voornaamwoorden
- Tel woorden
- Voorzetsels
- Tussenwerpsels
Zelfstandige naamwoorden
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die een naam geven aan mensen, dieren, dingen of begrippen. Dit geldt ook voor eigen namen. Alle woorden waar "de", "het" of "een" voor staat zijn zelfstandige naamwoorden. Voorbeelden van zelfstandige naamwoorden zijn:
- Piet gaat werken - Piet is het zelfstandig naamwoord
- De hond slaapt - hond is het zelfstandig naamwoord
- Het huis is verbouwd - huis is het zelfstandig naamwoord
- Het werken werd mij teveel - werken is het zelfstandig naamwoord
Eigenschappen van zelfstandige naamwoorden kunnen zijn:
- Je kunt er een verkleinwoord van maken: Pietje, hondje, huisje
- Je kunt het in het meervoud zetten: honden, huizen
- Je kunt samenstellingen van woorden maken: hondenmand, vakantiehuis
- Werkwoorden worden een zelfstandig naamwoord als je er "het" voor zet: het werken, het lopen, het klussen.
Lidwoorden
Lidwoorden worden altijd gebruikt in combinatie met een zelfstandig naamwoord. Er bestaan twee soorten lidwoorden:
- Bepaalde lidwoorden: de, het
- Onbepaalde lidwoorden: een
Voorbeeld:
- de hond (je bedoelt een bepaalde hond, dus bepaald)
- een hond (kan elke willekeurige hond zijn, dus onbepaald)
Lidwoorden geven een geslacht aan van het zelfstandig naamwoord. Woorden die worden vooraf gegaan door het lidwoord "de" zijn mannelijk of vrouwelijk:
Woorden waar "het" voor staat zijn onzijdig of is het geslacht niet van bekend:
Zelfstandige naamwoorden in het meervoud worden altijd vooraf gegaan door het lidwoord "de".
Bijwoorden en bijvoeglijke naamwoorden
Een bijwoord is een woord dat een eigenschap geeft van een ander woord uit de zin. Dit andere woord is
geen zelfstandig naamwoord. Er bestaan twee soorten bijwoorden:
- Onveranderlijke bijwoorden: deze groep woorden geeft een aanduiding over tijd, plaats, richting, frequentie, hoeveelheid of ontkenning:
- Hij komt vaak te laat
- Hij komt nooit te laat
- Bijwoorden die ook bijvoeglijk naamwoord kunnen zijn: bijvoeglijke naamwoorden zijn woorden die iets zeggen over een zelfstandig naamwoord. Als dit woord geen betrekking heeft op het zelfstandig naamwoord, maar op een ander woord uit die zin, dan is het een bijwoord.
- Hij speelt goed voetbal: "goed" zegt iets over " het spelen" en is dus een bijwoord
- Hij is een goede voetballer: "goede" zegt iets over "voetballer" en is dus bijvoeglijk naamwoord
Voegwoorden
Een voegwoord verbindt woorden, zinnen of zinsdelen aan elkaar. Het voegwoord maakt geen deel uit van de zin of zinsdelen.
Ik ga werken,
want ik moet geld verdienen: "want" is het voegwoord. Wil jij limonade
of cola?: "of" is het voegwoord.
Voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die in plaats gezet worden van naamwoorden. Hierdoor begrijpt de lezer de zin beter.
Voorbeeld: Kees gaat lopen, omdat Kees' auto kapot is en Kees op tijd op Kees' werk moet zijn. Gebruik je voornaamwoorden, dan ziet de zin er beter uit: Kees gaat lopen, omdat
zijn auto kapot is en
hij op tijd op
zijn werk moet zijn.
Er bestaan verschillende soorten voornaamwoorden:
- Persoonlijk voornaamwoord
- Bezittelijk voornaamwoord
- Vragend voornaamwoord
- Aanwijzend voornaamwoord
- Betrekkelijk voornaamwoord
- Wederkerend voornaamwoord
- Wederkerig voornaamwoord
- Onbepaald voornaamwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord duidt iets of iemand aan en wordt zelfstandig gebruikt. Persoonlijke voornaamwoorden worden onderverdeeld in:
Persoonlijk voornaamwoord | enkelvoud | meervoud |
1e persoon | ik, me, mij | wij, we, ons |
2e persoon | jij, je, u, jou | jullie, u |
3e persoon | hij, zij,ze, het, hem, haar | zij, ze, hen, hun |
Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Ook bezittelijke voornaamwoorden worden onderverdeeld in:
Bezittelijk voornaamwoord | enkelvoud | meervoud |
1e persoon | mijn, m'n | onze, ons |
2e persoon | jouw, je, uw | jullie, uw |
3e persoon | zijn, z'n, haar, d'r | hun |
Vragend voornaamwoord
Er bestaan twee soorten vragende voornaamwoorden:
- Zelfstandige vragende voornaamwoorden: wie, wat
- Wie komt daar?
- Wat doe je?
- Niet-zelfstandige vragende voornaamwoorden: welk, welke, wat voor, wiens. Deze voornaamwoorden passen zich aan het zelfstandig naamwoord aan:
- Welk huis is het?
- Welke huizen zijn het?
Aanwijzend voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoorden wijzen iets of iemand aan. "De woorden" worden aangewezen door de woorden "die" of "deze".
Voorbeeld: de man, die man (ver weg), deze man (dichterbij). "Het woorden" worden aangewezen door de woorden "dat" en "dit".
Voorbeeld: het huis, dat huis (ver weg), dit huis (dichterbij)
Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord zorgt voor verbinding tussen twee zinnen. Betrekkelijk voornaamwoorden zijn: die, dat, wie, wat.
Voorbeeld: De vrouw,
die daar staat, is mijn tante.
Wederkerend voornaamwoord
Een wederkeren voornaamwoord is verbonden aan een wederkerend werkwoord (zich ergeren, zich aanpassen). Een wederkerend voornaamwoord past zich aan aan het onderwerp.
- Ik pas me aan
- Hij ergert zich
- Wij passen ons aan
Wederkerig voornaamwoord
Wederkerige voornaamwoorden zijn woorden die wederkerigheid aanduiden en zijn afgeleid van het woord "elkaar". Woorden die gebruikt worden zijn: elkaar, mekaar, elk ander, mekander. Voorbeeld: Zij helpen
elkaar
Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord duidt iets niet concreets aan. Woorden die gebruikt worden zijn: sommige, enige, iets, alles, iemand, enkele, niemand, genoeg, voldoende. Voorbeeld:
Sommige mensen houden niet van warmte.
Telwoorden
Telwoorden zijn onder te verdelen in twee soorten: hoofdtelwoorden en rangtelwoorden, Hoofdtelwoorden geven een hoeveelheid aan, rangtelwoorden een volgorde. Daarbij is er nog een onderverdeling in bepaalde telwoorden, die precies de hoeveelheid of volgorde aangeven en onbepaalde telwoorden die niet precies de hoeveelheid of volgorde aangeven.
Dit ziet er als volgt uit:
Telwoorden | hoofdtelwoorden | rangtelwoorden |
bepaalde woorden | één, beide, zes | eerste, zesde, tiende |
onbepaalde woorden | veel, meer, meest, weinig, minder, minst,zoveel | laatste, hoeveelste, zoveelste |
Voorzetsels
Voorzetsels geven de relatie aan tussen twee woordgroepen in een zin. Voorzetsels maken meestal deel uit van een zinsdeel waarin het hoofdwoord een zelfstandig naamwoord is.
- Het boek ligt op de tafel
- Het huis staat in een nieuwbouwwijk
- Een voorzetsel kan ook achter het zinsdeel staan:
- De man komt uit Amerika over
Tussenwerpsels
Tussenwerpsels zijn uitroepen zonder grammaticale functie. Zij hebben geen samenhang met de rest van de zin en kunnen ook los gebruikt worden. Voorbeelden van tussenwerpsels zijn: foei, proost, jaja, nou zeg, hallo, toe maar.
- Sommige tussenwerpsels hebben een communicatieve functie: proost, welja, foei, top
- Sommige tussenwerpsels hebben een emotionele lading: shit, au, jippie