Meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp in het Spaans
Het gebruik van het meewerkend voorwerp en het lijdend voorwerp in de Spaanse taal kan enige verwarring veroorzaken. Voornamelijk wanneer we kijken naar het persoonlijk voornaamwoord dat gebruikt wordt als meewerkend of als lijdend voorwerp. De verschillende vormen lijken op elkaar en worden soms door elkaar gehaald. Daarom staat hieronder een uitleg over hoe het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp en als lijdend voorwerp gebruikt moet worden in het Spaans.
Meewerkend voorwerp
Allereerst is het natuurlijk belangrijk om te weten wanneer een meewerkend voorwerp gebruikt moet worden. Simpel gezegd is het meewerkend voorwerp degene die iets ontvangt. Maar ook wanneer iets van iemand wordt afgenomen, is diegene het meewerkend voorwerp. Bij het zoeken naar het meewerkend voorwerp, moet je jezelf de vraag stellen:
aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp?
Voorbeeld:
- Ik stuur een brief aan mijn moeder.
- Ik vraag (aan) die man hoe laat het is.
Dit is natuurlijk vrij duidelijk. Vaak is het meewerkend voorwerp een persoon of een groep personen, maar het kan ook iets abstracts of een voorwerp zijn.
Persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp
Wanneer we kijken naar het persoonlijk voornaamwoord dat gebruikt wordt als meewerkend voorwerp kunnen we in het Spaans verschillende vormen onderscheiden:
Enkelvoud
- 1e persoon me = mij, me
- 2e persoon te = jou, je
- 3e persoon le = hem, haar, u (ev)
Meervoud
- 1e persoon: nos = ons
- 2e persoon: os = jullie
- 3e persoon: les = hun, aan hen, u (mv)
Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp ondergaat de werking of handeling van de persoonsvorm. Een lijdend voorwerp kan van alles zijn. Met de volgende vraag kun je het lijdend voorwerp vinden:
wie of wat + gezegde + onderwerp?
Als we deze vraag toepassen op het bovenstaande Voorbeeld 1, krijgen we:
wat stuur ik (aan mijn moeder)? Antwoord: een brief. In deze zin is het lijdend voorwerp dus: een brief.
Persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp
We onderscheiden voor deze naamval weer verschillende vormen:
Enkelvoud:
- 1e persoon me = mij, me
- 2e persoon te = jou, je
- 3e persoon lo, la = hem, haar, het, u (ev)
Meervoud:
- 1e persoon nos = ons
- 2e persoon os = jullie
- 3e persoon los, las = hen, ze, u (mv)
Het valt wel op dat er weinig verschil tussen de twee naamvallen zit. Bij het lijdend voorwerp in de derde persoon hangt het dus af van het geslacht van de persoon of het voorwerp welke vorm gebruikt moet worden. Voor mannelijke zaken of personen wordt het lo of los, voor vrouwelijke personen of zaken wordt het la of las.
Opmerking: In sommige gebieden in Spanje wordt soms voor het lijdend voorwerp ook le of les gebruikt als het om mannelijke personen gaat.
Plaatsing
De plaatsing van het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp is anders dan in het Nederlands. Er zijn enkele regels voor de plaatsing van de vormen. Deze zijn wel hetzelfde voor beide naamvallen. Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend of meewerkend voorwerp staat:
1. Direct voor het vervoegde werkwoord (persoonsvorm). Wanneer de zin ontkennend is komt het tussen
no en het vervoegde werkwoord te staan.
Voorbeeld:
Lijdend voorwerp
- ¿Mandas estas cartas? Stuur jij deze brieven?
- Sí, las mando. Ja, ik stuur ze.
- No, no las mando. Nee, ik stuur ze niet.
Meewerkend voorwerp
- ¿Me cambia usted cien euros? Wisselt u voor mij 100 euro's?
- Sí, le cambio cien euros. Ja, ik wissel voor u 100 euro's
- No, no le cambio cien euros. Nee, ik wissel voor u niet 100 euro's
2. Vóór het vervoegde werkwoord of áchter het hele werkwoord als deze beide in de zin voorkomen.
Voorbeeld:
Lijdend voorwerp
- Me tienes que visitar. Jij moet me bezoeken
- Tienes que visitarme. Jij moet me bezoeken
Meewerkend voorwerp
- Pedro te quiere comprar un regalo. Pedro wil voor jou een cadeau kopen.
- Pedro quiere comprarte un regalo. Pedro wil voor jou een cadeau kopen.
Tevens komt de vorm vóór de vorm van het hulpwerkwoord
(haber) in de voltooide tijd.