Voorzetsels in het Nederlands
Voorzetsels zijn over het algemeen korte woorden die een plaats of een tijd aangeven. Ze vormen nooit zelfstandig een zinsdeel, maar alleen samen met een zelfstandig woord of een woordengroep.
De voorzetsels
Hier volgen voorzetsels die een
plaats aangeven:
op, in, uit, bij, voor, achter, naast, onder, boven, beneden, tussen, aan, tot, om, langs, tegen, binnen, buiten.
Er zijn voorbeelden te over:
- Jan zat naast de meester.
- Hij staat bij de schuur.
- De kat zat in zijn mand.
- Ik liep tussen de huizen door.
- Langs het kanaal loopt een fietspad.
enz.
Nu voorzetsels die een
tijd aangeven:
tijdens, gedurende, omstreeks, onder, in, voor, na, sinds.
Voorbeelden:
- Tijdens de les wordt niet gesnoept.
- Gedurende het examen mocht er niet worden gepraat.
- Hij komt omstreeks drie uur aan.
- Na vieren zijn we vrij.
enz.
Vervolgens zijn er nog wat
algemene voorzetsels:
met, zonder, na, naar, over, per, te, tegen, tot, vanaf, via, volgens, wegens, door.
Voorbeelden:
- Een patatje met mayonaise.
- Hij ging zonder zijn vrouw op vakantie.
- Ik volgde na hem.
- Die som is te moeilijk.
- Tot vanavond!
- De winkel is wegens verbouwing gesloten
enz.
Als we deze lijstjes goed bekijken, valt natuurlijk op dat er nogal wat overlappingen zijn. Het hangt er dan vanaf wat de bedoeling van het voorzetsel in de zin is.
Voorzetsels die een plaats aangeven, zijn heel gemakkelijk te herkennen. Je kunt er dan
(het) huis of
(de) huizen achter zetten of denken. Is dat met een woord mogelijk, dan is dat woord een voorzetsel.
Voorzetselgroep
De woordengroep die met een voorzetsel gevormd is, noemen we een
voorzetselgroep.
Zo'n voorzetselgroep kan een zelfstandig zinsdeel vormen, bijvoorbeeld een bijwoordelijke bepaling zijn of een voorzetselvoorwerp. Een voorzetselgroep kan echter ook een bijvoeglijke bepaling zijn.
Voorbeeld van bijwoordelijke bepaling:
Ik / moest / bij hem / komen.
Voorbeeld van voorzetselvoorwerp:
Een / oppasser / zorgt / voor de dieren.
Voorbeeld van bijvoeglijke bepaling:
De auto van mijn oom / wordt verkocht.
Waar komt een voorzetsel in de zin nog meer voor?
Een voorzetsel kan ook voor een bijwoord staan:
De krant van vandaag.....
Maar ook voor een voorzetselgroep:
We wachten met zwemmen tot na de winter.
Vervolgens vormt een voorzetsel soms met een bijzin een voorzetselgroep:
Hij rekent vast op wat je beloofd hebt.
Een persoonlijk voornaamwoord na een voorzetsel. Veel voorkomende fouten!
Een jongen als
hij doet zoiets niet.
Een jongen als
hem moet je dat niet opdragen.
Hij is dikker dan
ik.
Ik vind haar knapper dan
jou.
Zijn er meer zoals
jou?
Hoeveel behalve
jij?
Nog meer voorzetsels
Er zijn tegenwoordig allerlei woorden in gebruik als voorzetsel die we vroeger tot een andere categorie rekenden:
Tijdens de lessen wordt niet gerookt.
Volgens de bepalingen is dit verboden.
Bezuiden de grote rivieren wordt het carnaval gevierd.
Gedurende het concert was het publiek doodstil.
Rest nog de opmerking dat veel voorzetsels ook als bijwoord kunnen worden gebruikt. Maar dan wordt het wel erg ingewikkeld allemaal.