Frans grammatica: de conditionnel, futur en passé composé
In dit artikel staat hoe je de conditionel, de futur en de passé composé moet toepassen in het Frans. Het is een vrij ingewikkeld stukje grammatica, maar ook hier geldt dat als je je aan een paar simpele regels houdt, het wel meevalt. Let wel op dat de futur iets anders is dan de conditionnel (futur de passé). Er gelden andere uitgangen en het heeft ook een andere betekenis.
Le futur
de futur gebruik je om te zeggen dat er iets gaat gebeuren. De futur wordt gevormd door de onderstreepte uitgangen achter het
hele werkwoord te zetten.
Je travaillerai
tu travailleras
il/elle/on travaillera
nous travaillerons
vous travaillerez
ils/elles travailleront
Je vertaalt deze tijd met ik zal... en niet met ik ga....
Dus: Je travaillerai - ik zal werken.
Le futur du passé of conditionnel
Deze tijd is bijna dezelfde als de futur, het enige verschil is de uitgang en betekenis.
De betekenis is hier niet ik
zal…., maar ik
zou….Deze tijd wordt ook als beleefdheidsvorm gebruikt (zou u me kunnen zeggen…).
Hoe wordt deze tijd gevormd?
Je gaat uit van de infinitif (het hele werkwoord). Daar zet je de uitgangen achter, deze uitgangen komen overeen met die van de imparfait. Let dus op, infinitif + uitgang (niet stam + uitgang!!).
Deze tijd heeft dus andere uitgangen dan de futur!
Dus als we het werkwoord partir (vertrekken) nemen, worden de vormen van de futur du passé of conditionel:
je partirais
tu partirais
il partirait
nous partirions
vous partiriez
ils partiraient
Je vertaalt deze vormen met ik zou vertrekken, jij zou vertrekken, enz.
Als een infinitif op een -e eindigt
Als een infinitif op een -e eindigt dan vervalt deze laatste -e. Zo krijgen we dan bij bijvoorbeeld het werkwoord rendre (teruggeven):
je rendrais
tu rendrais
il rendrait
nous rendrions
vous rendriez
ils rendraient
Onregelmatige vormen
Sommige werkwoorden hebben een onregelmatige futur du passé (precies hetzelfde als bij de futur), o.a.:
nederlands | onregelmatige vorm Frans | vertaling nederlands |
être | je serais | ik zou zijn |
avoir | j'aurais | ik zou hebben |
faire | je ferais | ik zou doen, maken |
voir | je verrais | ik zou zien |
aller | j'irais | ik zou gaan |
devoir | je devrais | ik zou moeten |
savoir | je saurais | ik zou weten |
vouloir | je voudrais | ik zou willen |
pouvoir | je pourrais | ik zou kunnen |
venir | je viendrais | ik zou komen |
Als je dan de eerste vorm weet, valt de rest eenvoudig af te leiden, alleen de uitgangen moeten worden aangepast, zoals we hier bij het onregelmatige werkwoord être zien:
je serais
tu serais
il serait
nous serions
vous seriez
ils seraient
Le passé composé (de voltooid tegenwoordige tijd)
De passé composé bestaat uit het hulpwerkwoord (een vorm van hebben of zijn) gevolgd door een voltooid deelwoord.
Bijvoorbeeld: ik heb gegeten, zij is gegaan.
Wanneer gebruik je de passé composé
je gebruikt de passé composé als je iets wilt vertellen wat in het verleden is gebeurd. De passé composé bestaat uit een hulpwerkwoord (avoir of être) en een voltooid deekwoord.
Je gebruikt de passé composé als het om een gebeurtenis (actie of handeling) gaat.
Als het om een beschrijving of gewoonte gaat gebruik je de imparfait.
Hoe vorm je de passé composé
Eerst moeten we weten hoe we een voltooid deelwoord maken van een regelmatig werkwoord:
Werkwoorden op -er
- Neem de stam, met andere woorden: haal –er van het werkwoord af
- Zet er dan é achter
Werkwoorden op -ir
- Neem de stam, met andere woorden: haal –ir van het werkwoord af
- Zet er dan i achter
Werkwoorden op -re
- Neem de stam, met andere woorden: haal –re van het werkwoord af
- Zet er dan u achter
bv eten: manger
de stam maak je door –er van het werkwoord af te halen, dus mang
é erachter zetten, dus gegeten = mangé
Om de voltooide tijd ervan te maken moeten we er een vorm van
hebben of
zijn (avoir of être) ervoor zetten.
Je zegt ik heb gegeten, dat wordt dus in het Frans: j’ai mangé.het hele rijtje wordt dan:
ik heb gegeten- j’ai mangé
jij hebt gegeten- tu as mangé
hij heeft gegeten- il a mangé
zij heeft gegeten- elle a mangé
men heeft gegeten- on a mangé
wij hebben gegeten- nous avons mangé
jullie hebben gegeten- vous avez mangé
zij hebben gegeten- ils ont mangé
Enkele werkwoorden hebben een onregelmatige passé composé,
Let ook vooral op het werkwoord être, in het nederlands zeg je ik
ben geweest, terwijl je in het Frans het hulpwerkwoord hebben (avoir) gebruikt.
onregelmatige werkwoorden zijn:
être | ik ben geweest | j’ai été |
avoir | ik heb gehad | j ‘ai eu |
faire | ik heb gedaan, gemaakt | j’ai fait |
prendre | ik heb genomen | j’ai pris |
Avoir of être?
Bij de meeste werkwoorden gebruik je als hulpwerkwoord een vorm van avoir, we zeggen dan dat zo’n werkwoord met avoir wordt vervoegd. Er zijn ook werkwoorden die met être worden vervoegd. Dat gaat net als in het Nederlands.Dus normaal gesproken:
hebben in het Nederlands = avoir in het Frans
zijn in het Nederlands = être in het Frans
De être-regel
Gebruik je avoir, dan ben je na het opschrijven van hulpwerkwoord en voltooid deelwoord klaar. In het geval van être kun je te maken hebben met een extra uitgang achter het voltooid deelwoord. Dat is de zogenaamde être-regel.
Als een werkwoord met être wordt vervoegd, kan er een extra letter achter het voltooid deelwoord komen, je moet hiervoor naar het onderwerp kijken.
is het onderwerp: | dan krijgt het voltooid deelwoord: |
mannelijk enkelvoud | geen extra uitgang |
- mannelijk meervoud | extra -s |
vrouwelijk enkelvoud | extra -e |
- vrouwelijk meervoud | extra -es |
voorbeeld:
Il est arrivé.
Ils sont arrivés.
Elle est arrivée.
Elles sont arrivées.