Werkwoordstijden Frans
Het Frans kent meer werkwoordstijden dan het Nederlands. De belangrijkste werkwoordstijden worden in dit artikel besproken. Le présent, l’imparfait, le passé composé, le futur proche en le futur.
Le présent
Le présent is de onvoltooid tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld “ik doe” , “jij maakt”. Regelmatige werkwoorden op – er worden op de volgende wijze vervoegd. Eerst wordt “er” van het hele werkwoord afgehaald. Daarna worden de uitgangen ingevuld.
Regarder
Je regarde
Tu regardes
Il regarde
Nous regardons
Vous regardez
Ils regardent
L’imarfait
L’imparfait is de onvoltooid verleden tijd. Je maakt de imparfait door eerst de vorm van “nous” in de présent te nemen, daar –ons (uitgang) vanaf te halen en de uitgangen van de imparfait daarvoor in de plaats te zetten.
Bijvoorbeeld:
“Regardons” is de vorm van “nous” in de présent. Regardons – ons = regard. Nu volgen de uitgangen (-ais, - ais, - ait, - ions, - iez, - aient).
Je regardais
Tu regardais
Il regardait
Nous regardions
Vous regardiez
Ils regardaient
Gebruik van de imparfait
In de volgende gevallen gebruik je de imparfait:
- Het gaat om een handeling die herhaald wordt
- Het gaat om een gewoonte
- Het gaat om een handeling die nog bezig is op het moment dat een andere handeling begint
Imparfait bij onregelmatige werkwoorden
Ook voor onregelmatige werkwoorden geldt dat je de imparfait kan vormen door de nous-vorm in de présent te nemen, -ons eraf te halen en de uitgangen erachter te plakken. Dat geldt niet voor “être”.
Le passé composé
De passé composé is de voltooid tegenwoordige tijd. Zoals: “gemaakt, gedacht, gelopen, gekookt”. De handeling is al verricht.
Vorming passé composé
De passé composé wordt gevormd door een hulpwerkwoord te nemen met daarachter een voltooid deelwoord. Het hulpwerkwoord is bijna altijd “avoir” (= hebben).
Bijvoorbeeld:
Elle a donné
J’ai lu
Vous avez vendu
Er zijn ook vormingen met “être” in plaats van “avoir”.
Le futur proche
Le futur proche drukt de nabije toekomst uit. Deze werkwoordstijd is eenvoudig te vormen. Het enige wat je nodig hebt is het hele werkwoord (infinitif) en de vervoegingen van “aller”.
Bijvoorbeeld:
Je vais faire (ik ga maken/doen)
Nous allons nager (wij gaan zwemmen)
Il va donner (hij gaat geven)
Le futur
De futur gebruik je om uit te drukken dat is gaat gebeuren. De futur wordt gevormd door de uitgangen van “avoir” achter het hele werkwoord te zetten.
Bijvoorbeeld:
Je regarderai
Tu regarderas
Il regardera
Nous regarderons
Vous regarderez
Ils regarderont