[Frans] Frans, ken de spelregels voor “avoir“ en “être”
![[Frans] Frans, ken de spelregels voor “avoir“ en “être”](/artikel-foto/taal/4028-frans-frans-ken-de-spelregels-voor-avoir-en-zotre.jpg)
Spelregels
In dit artikel geef ik vijf spelregels voor het gebruik van “avoir“ en “être” , ofwel hebben en zijn. Lekker gemakkelijk voor wie op vakantie naar Frankrijk wil. Lekker gemakkelijk ook bij uw eerste gesprekje in het Frans.Spelregel 1
Regel 1 houdt in dat de meeste Franse werkwoorden met “avoir“ worden vervoegd, soms zelfs ook wanneer we in het Nederlands het werkwoord “zijn” zouden gebruiken (zie ook Spelregel 3 en 5).Voorbeelden voor avoir:
- Ik heb gedanst = j’ai dansé;
- Hij is gevlucht = il a fui
Dus niet: ”il est fui”.
Spelregel 2
Spelregel 2 is eenvoudig. Met “être” worden vervoegd alle wederkerende werkwoorden. Ook al gebruik je dan in het Nederlands het werkwoord “hebben”, in het Frans volgt een vervoeging van “zijn” (“être”).Voorbeelden:
- Ik heb me gewassen = je me suis lavé(e),
- Ik heb me geslagen = je me suis frappé(e),
- Ik heb me vergist = je me suis trompé(e)
Spelregel 3
Een vast rijtje werkwoorden worden met “être” vervoegd. Ik doel op de werkwoorden:aller, revenir, venir, arriver, partir, entrer, sortir, retourner, rentrer, monter, descendre, tomber, rester, naître, mourir, décédé, accourir.
Spelregel 4
Meestal gaat de regel op dat als we in het Nederlands “ hebben” gebruiken, dat in het Frans ook “avoir “ is, en bij het gebruik van “zijn “, in het Frans “être “ wordt gebruikt.Spelregel 5
Deze regel houdt (helaas) in dat er ook tal van uitzonderingen zijn op de spelregel dat “zijn” in het Nederlands meestal ook met “être “ wordt vertaald. Eigenlijk valt u dan weer terug op spelregel 1 dat de meeste Franse woorden met “avoir “ worden vervoegd.Vervoeging van avoir
Het werkwoord avoir wordt als volgt vervoegd:présent | imparfait | futur simple |
---|---|---|
j'ai | j'avais | j'aurai |
tu as | tu avais | tu auras |
il/elle a | il/elle avait | il/elle aura |
nous avons | nous avions | nous aurons |
vous avez | vous aviez | vous aurez |
ils/elles ont | ils/elles avaient | ils/elles auront |
Vervoeging van être
Het werkwoord être wordt als volgt vervoegd:présent | imparfait | futur simple |
---|---|---|
je suis | j' étais | je serai |
tu es | tu étais | tu seras |
il/elle est | il/elle était | il/elle sera |
nous sommes | nous étions | nous serons |
vous êtes | vous étiez | vous serez |
ils/elles sont | ils/elles étaient | ils/elles seront |
Enkele voorbeelden en oefeningen
Kijk eens naar de volgende zinnen links en probeer het rechterdeel zelf te vertalen:- De trein is ontspoord = Le train a déraillé,
- De ketel is gesprongen = La chaudière a éclaté,
- De vijand is gevlucht = L’ennemi a fui,
- De generaal is gesneuveld = Le général a péri,
- Het eerste deel is verschenen = Le premier volume a paru,
- Mijn broer is geslaagd = Mon frère a réussi,
- Mijn zus is gezakt = Ma sœur a échoué,
- Hij is zijn vader opgevolgd = Il a succédé à son père,
- De fles is uit zijn handen geglipt = La bouteille lui a glissé des mains,
- Onze auto is omgeslagen = Notre voiture a culbuté,
- Hij is begonnen = Il a commencé,
- Wanneer is hij verdwenen? = Quand a-t-il disparu?
Wat wij in het Nederlands met zijn vervoegen, gebeurt in het Frans dus niet altijd.