Franse grammatica: gebruik verleden tijd
Eens je weet hoe je de verschillende verleden tijden in het Frans moet vormen, volgt een ander probleem: hoe gebruik je ze correct? Imparfait, passé composé, plus-que-parfait, hoe weet je nu juist wanneer je welke tijd moet gebruiken? Geen paniek, zo moeilijk is dit niet! En geraak je er echt niet uit, dan kan je het gewoon naar het Nederlands vertalen. Meestal komen de te gebruiken tijden wel overeen.
Imparfait, passé composé en plus-que-parfait
Imparfait
De imparfait is een heel eenvoudige tijd om te maken. Je moet wel eerst goed de indicatif présent kennen. De imparfait komt overeen met de onvoltooid verleden tijd in het Nederlands. Je vormt hem als volgt: neem de nous-vorm van de indicatif présent. Haal de -ons er af. Voeg daarna de uitgangen van de imparfait toe: -ais, -ais, -ait, -ions, -iez, -aient. Voor aimer geeft dat dus: aimons, de te gebruiken stam is aim-. De imparfait wordt dus: j'aimais, tu aimais, il aimait, nous aimions, vous aimiez, ils aimaient. De vertaling luidt: ik hield, jij hield, hij hield, wij hielden, jullie hielden, zij hielden. Op deze vorming is maar een uitzondering: het werkwoord être. Daar is de imparfait j'étais.
Passé composé
De passé composé maak je met het hulpwerkwoord être of avoir. Dat vervoeg je in de juiste persoon in de indicatif présent. Daarna voeg je er de participe passé (voltooid deelwoord) van je hoofdwerkwoord aan toe. De passé composé komt in het Nederlands overeen met de voltooid tegenwoordige tijd. J'ai eu wordt dan ik heb gehad bijvoorbeeld.
Plus-que-parfait
De plus-que-parfait is in het Nederlands de voltooid verleden tijd. Je maakt hem door je hulpwerkwoord être of avoir in de imparfait in de juiste persoon te vervoegen. Daarna voeg je de participe passé (voltooid deelwoord) van je hoofdwerkwoord toe. Je krijgt dan bijvoorbeeld een vorm als j'avais eu, wat vertaald wordt als ik had gehad.
Gebruik imparfait
Decor
De imparfait wordt in een verhaal gebruikt om een decor te creëren. Je maakt er je achtergrond mee.
Il faisait beau. Les oiseaux chantaient. Le soleil brillait. (Het was mooi weer. De vogels zongen. De zon scheen.)
Gewoonte
De imparfait gebruik je om over een gewoonte te praten.
Quand j'étais petit, je faisais mes devoirs en rentrant (toen ik klein was, maakte ik mijn huiswerk toen ik binnenkwam)
Je rentrais tous les jours à cinq heures (ik ging iedere dag om vijf uur naar huis)
Een niet beëindigde handeling
Om een handeling weer te geven die aan het gebeuren is terwijl iets anders gebeurt.
Nous nous promenions tranquillement, lorsque l'orage éclata (we wandelden rustig, toen het onweer losbarstte)
Een handeling die duurt in het verleden, zonder precies begin of einde
Wanneer je over een handeling of een gebeurtenis spreekt in het verleden maar waarbij geen exact begin of einde wordt vermeld.
Il était souvent malade (hij was dikwijls ziek)
Gebruik passé composé
Opeenvolgende gebeurtenissen
Wanneer je in een verhaal opeenvolgende gebeurtenissen hebt, gebruik je de passé composé.
Je suis rentré, j'ai fait du café, j'ai allumé mon ordinateur. (ik ben binnengekomen, ik heb koffie gezet, ik heb mijn computer opgestart)
Een handeling of gebeurtenis die beperkt in tijd is
Wanneer een gebeurtenis of een handeling op een welbepaald tijdstip gebeurt in het verleden en slechts kort duurt, gebruik je de passé composé.
Il est parti à 8 heures (om 8 uur is hij vertrokken)
Een unieke gebeurtenis in het verleden
Een gebeurtenis die op uniek is voor dat tijdstip.
En 1492, Christophe Colomb a découvert l'Amérique (in 1492 heeft Colombus Amerika ontdekt)
Gebruik plus-que-parfait
Handeling in het verleden voor een andere handeling
Wanneer je een verhaal hebt in het verleden en je wil iets zeggen over iets dat daarvoor gebeurde, dan gebruik je de plus-que-parfait.
Een voorbeeld met de imparfait en de plus-que-parfait:
Il était tout fier du dessin qu'il avait fait (hij was erg fier op de tekening die hij gemaakt had). Je moet de tekening maken voor je er fier op kan zijn.
Ook ten opzichte van de passé composé kan je de plus-que-parfait gebruiken.
Je suis allé à l'adresse que l'on m'avait indiquée (ik ben naar het adres gegaan dat men mij had aangeduid)
Wat opvalt, is dat de gebruikte tijden in het Frans meestal overeenkomen met dezelfde tijden in het Nederlands. Twijfel je, dan kan je je dus ook altijd behelpen met de vertaling.
Succes!