Werkwoordspelling uitgelegd: de tegenwoordige tijd
Het spellen van werkwoorden lijkt erg ingewikkeld en levert vaak problemen op. Hoe zat het ook al weer met -dt in de tegenwoordige tijd? Wanneer was het kofschip of ex-fokschaap een hulpmiddel en wat zijn zwakke en sterke werkwoorden? Door het volgen van een soort routeplanner zijn veel fouten te voorkomen en worden de uitzonderingen helder.
Terminologie
Om te beginnen is het handig als je weet hebt van een aantal termen die in de werkwoordspelling belangrijk kunnen zijn.
Persoonsvorm
Voor het vervoegen in de tegenwoordige tijd is het handig als je weet dat dit voor de persoonsvorm geldt. De persoonsvorm vind je door de zin vragend te maken. Het woord dat vooraan staat is de persoonsvorm. Bijvoorbeeld:
- Wij hebben regelmatig rondgelopen.
- Hebben wij regelmatig rondgelopen?
Hebben is dus de persoonsvorm. Hiervoor geldt deze uitleg.
Het hele werkwoord
Het hele werkwoord is het woord zoals je het in het woordenboek vindt in de tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld:
lopen, afvallen, opnoemen, kussen, vliegen. Meestal is dit ook meteen de wij-vorm behalve bij samengestelde werkwoorden.
Samengestelde werkwoorden
Samengestelde werkwoorden bestaan uit twee woorden die ook los van elkaar gebruikt kunnen worden (zoals
voorrijden, opleveren, uitblinken). Deze woorden worden in de tegenwoordige tijd los van elkaar geschreven én in een andere volgorde (
hij rijdt voor, wij blinken uit). Als de twee delen van een samengesteld werkwoord in een zin naast elkaar staan wordt het altijd aan elkaar geschreven (
hij heeft de auto voorgereden, wij zullen het huis opleveren).
De ik-vorm
De ik-vorm van het werkwoord is de vervoeging die gebruikt wordt bij de ik in de tegenwoordige tijd. Bijvoorbeeld bij het hele werkwoord
vliegen zegt men
ik vlieg.
Vlieg is in dit geval dus de ik-vorm.De instinker hier is dat er dus samengestelde werkwoorden zijn die uit twee delen bestaan, zoals opnoemen. De ik-vorm is dan:
noem op.
Tegenwoordige tijd
Alles wat NU gebeurt, op dit moment. Als je het woordje nu zou kunnen toevoegen in de zin staat deze in de tegenwoordige tijd.
Verleden tijd
Alles wat gebeurd is. Dit kun je herkennen door te kijken of er tijdsbepalingen in de zin staan (toen, vroeger, vorig jaar, eerst) of het woordje gisteren toe te voegen in de zin.
Eerste, tweede, derde persoon, enkelvoud en meervoud
Als we spreken over de eerste persoon hebben we het over ons zelf, de ik (enkelvoud) of de wij (meervoud). Als we het hebben over de tweede persoon gaat dat over iemand tegen wie je het hebt: jij (enkelvoud) of jullie (meervoud). Als we de derde persoon bedoelen hebben we het over iemand anders: hij, zij, het (enkelvoud) of zij (meervoud)
Werkwoorden in de tegenwoordige tijd
In de Nederlandse taal zijn de werkwoordsvervoegingen gebonden aan regels. Als je deze regels volgt kun je bijna geen fouten maken. Maar zoals het goed Nederlands betaamt zijn er enkele aandachtspuntjes en valkuilen. Daarnaast gebruik je de gewone spellingregels voor het deel van het werkwoord dat niet de vervoeging is. Dus is het belangrijk dat je voor de ik-vorm gebruik blijft maken van de normale spellingregels, dus geen
-v of
-z aan het eind van de ik-vorm, in het Nederlands komt dat nooit voor. Ook bij de wij-vorm kan het zo zijn dat je de medeklinker moet verdubbelen omdat er en korte klank aan het eind van een klankgroep staat (zoals bij blaffen). Als je de wij-vorm wilt vervoegen, denk er dan aan dat de ik-vorm+en soms een aangepaste ik-vorm heeft. Dus ik-vorm
zweef is in de wij-vorm (
ik-vom+en) niet zweefen maar
zweven omdat hier weer de gewone spellingregels gelden.
persoon | welke uitgang | voorbeeld 'vliegen' |
ik | ik-vorm | ik vlieg |
jij..... | ik-vorm+t | jij vliegt |
....jij | ik-vorm | vlieg jij |
hij, zij, het | ik-vorm+t | hij vliegt |
wij, jullie, zij | ik-vorm+en | wij vliegen |
Er staat
nooit een dubbele medeklinker aan het eind van een Nederlands woord. Dus als je een werkwoord vervoegt met een
-t aan het eind van de ik-vorm komt er niet nog een
-t bij.
persoon | welke uitgang | voorbeeld 'zitten' |
ik | ik-vorm | ik zit |
jij..... | ik-vorm+t (maar die t vervalt omdat zit al op een t eindigt) | jij zit |
....jij | ik-vorm | zit jij |
hij, zij, het | ik-vorm+t (maar die t vervalt omdat zit al op een t eindigt) | zij zit |
wij, jullie, zij | ik-vorm+en (hier komt er een t bij omdat dit volgens de gewone spellingregels zo moet) | jullie zitten |
De lastigste vervoeging is die met
-dt. Die komt voor bij werkwoorden met een
-d aan het eind van de ikvorm (
worden, dulden, snijden: word, duld, snijd) De ik-vorm heeft
nooit een
-dt. Die
-dt komt tot stand door de vervoeging in de tweede en derde persoon. Want daar wordt een
-t toegevoegd aan het eind van de vervoeging. Maar let op! Als het werkwoord vóór de persoonsvorm staat in de tweede persoon enkelvoud is dit niet het geval! Als je twijfelt is er een ezelsbruggetje om dit te onthouden. Gebruik in plaats van het woord met een
-d aan het eind van de ik-vorm, het woord
lopen. Hoor je bij je vervoeging van het werkwoord
lopen een
-t aan het eind, dan moet die bij de vervoeging van het woord met een
-d op het eind van de ik-vorm ook toegevoegd worden.
persoon | welke uitgang | voorbeeld 'worden' |
ik | ik-vorm | ik word |
jij.... | ik-vorm+t | jij wordt |
....jij | ik-vorm | word jij |
hij, zij, het | ik-vorm+t | het wordt |
wij, jullie, zij | ik-vorm+en | zij worden |
Dan zijn er nog samengestelde werkwoorden die uit twee samengevoegde woorden bestaan. Denk aan: nadenken, tegenkomen, opnoemen. Bij het vervoegen van deze werkwoorden vallen ze weer uiteen in de twee oorspronkelijke woorden: Noem op, kom tegen, denk na...
persoon | welke uitgang | voorbeeld 'nadenken' |
ik | ik-vorm | ik denk na |
jij.... | ik-vorm+t | jij denkt na |
....jij | ik-vorm | denk jij na |
hij, zij, het | ik-vorm+t | het denkt na |
wij, jullie, zij | ik-vorm+en | zij denken na |
Instinker: gebiedende wijs
Als je iemand een opdracht geeft spreek je in de gebiedende wijs. Bijvoorbeeld: doe dit, geef dat even aan, lees voor.
Hier gebruik je altijd de ik-vorm!