Het verschil tussen hen en hun
Zeg je wel eens een van de volgende dingen: ‘hun hebben…’, ‘dat is van hun’ of ‘dat heb ik hen gegeven’? Veel mensen hebben hier moeite mee, maar wat is nou het verschil tussen 'hen' en 'hun'? 'Hen' gebruik je als lijdend voorwerp en na een voorzetsel. 'Hun' gebruik je als meewerkend voorwerp en als bezittelijk voornaamwoord, maar nooit als onderwerp!
Hen of hun?
Geschiedenis
Tot aan de zeventiende eeuw waren er geen regels voor het gebruiken van
hen en
hun, deze woorden werden dan ook vaak door elkaar heen gebruikt. Echter, grammatici en letterkundigen in de zeventiende eeuw wilden een onderscheid maken tussen deze twee woorden: ze gaven
hen de functie van het lijdend voorwerp voor de derde persoon meervoud en
hun de functie van het meewerkend voorwerp in het meervoud.
Zinsvolgorde
De invoering van
hen en
hun ging echter tegen de veranderingen van de Nederlands Taal in. In het Nederlands herkennen we namelijk de functie van een woord aan de plek in de zin en niet aan een bepaalde uitgang of aan een bepaald vormpje. Kijk maar naar het volgende voorbeeld:
- Ik heb hem haar gegeven.
- Ik heb haar hem gegeven.
In zin één is het meewerkend voorwerp
haar, terwijl het meewerkend voorwerp in zin twee
hem is. Dit komt namelijk doordat het lijdend voorwerp voor het meewerkend voorwerp komt, als er geen voorzetsel voor het meewerkend voorwerp gebruikt wordt.
- Ik heb de tas aan haar gegeven.
- Ik heb aan haar de tas gegeven.
Als er wel een voorzetsel voor het meewerkend voorwerp gebruikt wordt, kan het meewerkend voorwerp zowel voor als achter het lijdend voorwerp staan. Het onderscheid tussen het meewerkend voorwerp en het lijdend voorwerp wordt dus meestal gemaakt door de zinsvolgorde en het bijzijn van een voorzetsel of niet.
Wanneer 'hen' en wanneer 'hun'?
Hen
Gebruik
hen wanneer het een
lijdend voorwerp is. Een lijdend voorwerp kan in een zin staan, maar dat hoeft niet. Wel staat er altijd maximaal één lijdend voorwerp in een zin. Het lijdend voorwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen: 'wie of wat + persoonsvorm + onderwerp rest van de werkwoorden?'.
‘De kinderen wilden hun vader in de gevangenis bezoeken, maar de man wilde
hen niet zien.’
Gebruik
hen na een voorzetsel. Een voorzetsel is een woordgroep dat je
voor een lidwoord of zelfstandig naamwoord (een woord waar je
de of
het voor kan zetten) kan zetten. Om een voorzetsel te herkennen is het trucje van 'de kast' bedacht. De meeste voorzetsels kan je hiervoor zetten, zoals
'op de kast' of
'tussen de kast', bij een paar voorzetsels kan dit echter niet, zoals bij
tijdens. Daarom mag je in plaats van 'de kast' ook een ander zelfstandig naamwoord gebruiken, zoals bij
'tijdens de wedstrijd'.
'Zodra ik de teksten voor mijn klasgenoten af had, heb ik ze naar
hen gestuurd.’
Hun
Gebruik
hun als het
meewerkend voorwerp is en er
geen voorzetsel voor staat. (Als er wel een voorzetsel voor staat, moet je hen gebruiken.)
Een meewerkend voorwerp is een zinsdeel dat vaak iets krijgt in de zin. Het meewerkend voorwerp kan je vaak herkennen aan het woordje
aan of
voor, hoewel je
aan ook vaak weg kunt laten. Het meewerkend voorwerp kun je vinden door de volgende vraag te stellen: 'aan of voor wie of wat + persoonsvorm + onderwerp (+ lijdend voorwerp) + rest van de werkwoorden?'. Bijvoorbeeld:
'Toen de kinderen hun vader zochten, gaf een voorbijganger
hun een tip.’
Gebruik
hun als
bezittelijk voornaamwoord. Het bezittelijk voornaamwoord duidt een bezit aan. Het is dus niet zomaar een huis, maar
hun huis. Bijvoorbeeld:
‘De vader gaf zijn kinderen
hun speelgoed terug.'
Gebruik
hun nooit als onderwerp! Het onderwerp kan je vinden door de volgende vraag te stellen: 'wie of wat + alle werkwoorden?'.
‘Zij hebben gegeten.'
Apart geval
Soms kan je op dezelfde plek zowel
hun als
hen invullen, maar dan is de betekenis verschillend. Zie het volgende voorbeeld:
- Is deze encyclopedie van hun of jullie moeder?
- Is deze encyclopedie van hen of jullie moeder?
In zin één wordt er gevraagd van wiens moeder de encyclopedie is: of hij van de moeder van Klaasje en Peter is of dat hij van de moeder van Jantje en Pietje is. In zin twee wordt er gevraagd van wie de encyclopedie is: of hij van Klaasje en Peter is of dat hij van Klaasjes en Peters moeder is.
Mogelijke oplossing
Als het je niet lukt om
hun en
hen uit elkaar te houden, gebruik dan
ze. Als de tekst niet te formeel is, kan dit prima. Kijk maar naar de volgende zinnen: 'Ik geef ze (hun) het boek', 'Laat ze (hen) maar gaan.' Let hiermee wel op dat dit
alleen kan als er naar meerdere
personen verwezen wordt en de functie van
hun of
hen niet bezittelijk is. Je kan dus
niet zeggen: 'Ik heb ze (hun) boeken'. Je kan
hun en
hen dus
alleen vervangen door
ze als de functie van
hun of
hen een persoonlijk voornaamwoord is.
Oefentoets
Kies de goede vorm:
- Heeft de leraar ….. (hen/hun) niet uitgelegd hoe ….. (hun/ze) de toets het beste kunnen voorbereiden?
- Kun je niet voor mij aan ….. (hun/hen) vragen of ..... (hun/zij) mij willen meenemen naar de bioscoop?
- De directeur ondervroeg de stoute leerlingen een voor een in de hoop dat een van ..… (hen/hun) toe zou geven.
- Als ..… (hun/zij) blijven beweren dat wij ….. (hun/hen) hebben verraden, dan hoef ik geen vrienden meer met ….. (hun/hen) te zijn.
- Hoewel de docent ..… (hun/hen) drie keer gewaarschuwd had, gingen ….. (hun/ze) toch door.
- Ik had niet verwacht dat ..… (hun/zij) zo snel zou stoppen met ….. (hun/hen) spel.
- Nu mijn opa en oma niet meer voor zichzelf kunnen zorgen, bereiden mijn papa en mama elke dag een maaltijd voor ….. (hun/hen).
- Als ….. (hun/ze) de leraar Nederlands vragen om een onderwerp voor ..… (hun/hen) profielwerkstuk, raadt hij ..… (hun/hen) aan het hoofdstuk Taalbeschouwing en Cultuur eens te lezen.
- De barman gaf ..... (hun/hen) wat te eten en wat te drinken.
- De barman gaf aan ..... (hun/hen) wat te eten en wat te drinken.
- Om aan ..... (hun/hen) een groot plezier te doen, zal ik ..... (hun/hen) kleding aandoen, samen met ..... (hun/hen) naar het feest gaan en aan ..... (hun/hen) wensen voldoen.
- Waarom geven ..... (hun/zij) dat aan ..... (hun/hen)?
Antwoorden
- Hun, ze
- Hen, zij
- Hen
- Zij, hen, hen
- Hen, ze
- Zij, hun
- Hen
- Ze, hun, hun
- hun
- hen
- hen, hun, hen, hun
- zij, hen