Taalniveaus - Een duidelijke uitleg
De Nederlandse taal bestaat uit enorm veel woorden, letters, klanken en klankstukjes. Elk woord heeft zo zijn eigen spelling. Alle klanken, letters en vele woorden moeten worden aangeboden aan de basisschoolleerlingen. Voor hen is het een uitdaging om de Nederlandse grammatica te begrijpen. De leerkrachten geven de lessen aan de hand van de onderdelen van de taalkunde en dus ook de taalniveaus. De verschillende onderdelen van de taalkunde zijn: fonologie, morfologie, syntaxis, semantiek, pragmatiek en orthografie.
Fonologie - Fonologisch niveau
Fonologie draait om de klankleer en de uitspraak van woorden. Hierbij gaat het om het woordaccent, de intonatie en de regels voor de volgorde van de woorden in een zin.
Bij de fonologie zijn fonemen erg belangrijk. Een foneem is een spraakklank met betekenisverschil. Zo maken de fonemen 'h' en 'g' het verschil in de woorden 'hier' en 'gier'. Fonemen worden ook wel de kleinste elementen uit de taal genoemd.
Morfologie - Morfologisch niveau
Bij de morfologie draait het vooral om de opbouw van de woorden. Woorden zijn namelijk opgebouwd uit kleine stukjes, ook wel morfemen. Eén morfeem is een klein stukje uit een woord dat op zichzelf een betekenis heeft. Zo heeft het woord 'nijdig' twee morfemen: 'nijd' en 'ig'. De taal maakt onderscheid in de vrije morfemen en gebonden morfemen. Een vrij morfeem is een morfeem dat je zonder andere morfemen evengoed als woord kan gebruiken. Zo zijn de woorden paard, huis, meel en klein vrije morfemen. Een gebonden morfeem is een morfeem waar altijd iets voor of achter moet komen. Het is op zichzelf geen woord. Be-, ver- en de -t in fietst zijn bijvoorbeeld gebonden morfemen.
Sommige woorden kan je op twee manieren in vrije morfemen delen. Zo kan je het woord bommelding lezen als 'bommel-ding' of als 'bom-melding'. Ook 'pilslikker' kan je in twee vrije morfemen delen, 'pil-slikker' of 'pils-likker'.
Syntaxis - Syntactisch niveau
Syntaxis gaat over de zinsbouw. Hierbij wordt er gekeken naar de grammaticale wijze van de opbouw van een zin. Voordat je 'jou/jouw' opschrijft, moet je weten of het over het bezit van iemand gaat of dat het over iemand gaat. Je hebt daarbij dus de rest van de zin nodig om te weten hoe je het schrijft. Dit geldt ook voor de werkwoordsspelling bij bijvoorbeeld het woord 'vindt'.
Semantiek - Semantisch niveau
Bij de semantiek gaat het over de betekenis van de woorden. Het gaat hierbij dus niet over de bouwstenen van de taal, maar meer over de betekenis achter de woorden. Hierbij zijn er verschillende begrippen die de samenhang tussen woorden aangeven:
- Antoniemen: twee woorden met een tegengestelde betekenis, bijvoorbeeld: dood - levend, groot - klein en zus - broer
- Synoniemen: twee woorden met dezelfde betekenis, bijvoorbeeld rijwiel - fiets.
- Hyponiemen: woord waarvan de betekenis ook wordt gedekt door een ander woord met een ruimere betekenis. Voor 'mango' gebruik je ook wel het woord 'vrucht'.
Pragmatiek - Pragmatisch niveau
Het pragmatische niveau gaat over het gebruik van woorden in een bepaalde situatie. Sommige woorden kan je in bepaalde situaties niet gebruiken en andere woorden juist weer wel. 'Donder op' gebruik je als het goed is niet zomaar, maar het woord 'ik' wordt in bijna elk gesprek wel gebruikt. Bij het pragmatische niveau gaat het dan ook over de gespreksregels. 'U' zeg je bijvoorbeeld vaak tegen ouderen.
Orthografie - Orthografisch niveau
Orthografie draait vooral om de spelling van de geschreven taal. Zo wordt er dan gekeken naar de gesproken taal die wordt weergegeven in lettertekens. Je kijkt hierbij naar de verschillende taalniveaus. Bij het schrijven van het woord 'kast+je', kijk je eerst naar het morfologisch niveau. Je weet dat het woord uit 'kast' en 'je' bestaat.
Het semantisch niveau gebruik je op het moment dat je de woorden 'mei' en 'lijden' wilt opschrijven. Je moet daarbij eerst de betekenis weten, voordat je weet hoe je het schrijft. Ook wordt het syntactische niveau gebruikt voor het orthografische niveau. Schrijf je 'jouw' of 'jou' en 'vind' of 'vindt'?
Op het orthografische niveau moet je rekening houden met homofonen en homografen:
- Homofonen: woorden klinken hetzelfde maar je schrijft ze anders (mei - mij en zij - zei).
- Homografen: spelling van woorden gelijk maar andere uitspraak (regent, doorlopen).
Lees verder