Wat Nederlands een erg moeilijke taal maakt
De meeste mensen die dit artikel lezen, zullen het vanzelfsprekend vinden de Nederlandse taal te gebruiken, vermits het hun moedertaal is. Er zijn ook mensen voor wie Nederlands niet hun moedertaal is, maar die het geleerd hebben. Dat kan zijn omdat ze in Nederland of Vlaanderen zijn komen wonen, al dan niet als kind met hun ouders, of omdat ze hier werken, of gewoon omdat ze het een interessante taal vinden.
Nederlands is een aparte taal binnen de Germaanse taalgroep. Toch is ze niet zo gemakkelijk te hanteren en te beheersen dan u zou denken. Hier een overzicht van wat onze taal zo moeilijk maakt, zowel voor Nederlandstaligen van wie het de moedertaal is, als van mensen die de taal leren.
Dialecten of streektalen
Valt het niet op dat een Vlaming toch een beetje anders praat dan een Nederlander? En dat een Antwerpenaar nog anders praat dan een Gentenaar? Binnen Nederland zullen de Friezen het ook moeilijker kunnen uitleggen aan de Rotterdammers. Het Fries is trouwens nog een taal apart en als u in dat taalgebied grootgebracht bent, zal dat uw taalvermogen zeker beïnvloeden.
Begin al bij de uitspraak, die van streek tot streek verschilt. De Antwerpenaars hebben hun typische klanken, die ze er moeilijk uit krijgen, zelfs niet na jaren oefenen en ze hebben ook de neiging de h niet aan te blazen. De mensen die de kanten van Enschede wonen, tegen de Duitse grens, hebben duidelijk een Duitse tongval.
Dus de uitspraak van het Algemeen Nederlands ligt wel vast aan regels, de meeste mensen groeien er niet mee op, ook al worden ze geboren in een Nederlandstalig gezin. Voor immigranten die nog andere klanken gewend zijn, is de Nederlandse uitspraak heel moeilijk. Veel mensen hebben problemen het u en oe uit elkaar te houden.
Daarbij komt dat veel dialectsprekers ook veel uitdrukkingen verbasteren of fout toepassen. In Antwerpen bijvoorbeeld kost iets duur. Dat is dus een fout taalgebruik, afgeleid uit iets dat duur is, of veel kost. Bij een Antwerpenaar moet u ook niet langs gaan, maar mag u afkomen. Een dialect is inderdaad een taal op zich en daarom mag u dus stellen dat het Algemeen Nederlands eigenlijk uw tweede taal is en niet het Frans, Engels of Duits dat u bijleert.
Eigenlijk is correct Nederlands voor de meeste mensen die het spreken een aangeleerde taal, omdat ze vanuit een dialect vertrokken zijn. Het Belgisch Limburgs leunt qua uitspraak en klanken, net als het Nederlands Brabants op sommige punten qua uitspraak nog het dichtst bij het Algemeen Nederlands, dikwijls ook AN genoemd. Vroeger noemde men het nog ABN, van Algemeen Beschaafd Nederlands.
Veranderende spellingsregels
De Nederlandse spellingsregels zijn in de loop der tijd al verschillende keren veranderd. De meeste recente die mensen nog kunnen meegemaakt hebben, waren in 1946 (Vlaanderen), 1947 (Nederland), 1955, 1966 en 2066. Daarom dat grootmoeder nog steeds haar kaartjes richt aan een "groote" jongen of meisje, indien ze nog voor 1955 naar school geweest is. De open lettergreep hebben we pas aan die verandering te danken.
Om het nog een beetje ingewikkelder, maar ook leefbaarder te maken, bestaan er ook nog woorden waarvan twee spellingen mogelijk zijn: een voorkeurspelling en een alternatief. Zo kan u bijvoorbeeld zowel sjiek als chic schrijven, maar officieel is de voorkeurspelling chic en moet u dat in officiële documenten gebruiken.
Dus het kan goed zijn dat iemand goedbedoeld archaïsche of alternatieve spelling gebruikt, zeker als deze verouderde spellingcontrole software gebruikt. Voor oudere generaties is dit een probleem, omdat vele nog geen computer gebruiken. De jongere generaties zijn ondertussen meer en meer alternatief aan het spellen en sms taal begint stilaan mee zijn intrede te doen in het dagelijks taalgebruik.
Grammatica
Dit is bij de meeste talen nog een moeilijkheid, gezien de regels hiervoor van taal tot taal verschillen. Zo zijn er talen waarbij het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord zet, zoals in het Frans, terwijl wij het in het Nederlands ervoor zetten. Wij zullen over een zwarte auto spreken, terwijl een Fransman het over "une voiture noire" heeft. Het is dan ook begrijpelijk dat mensen vooral uit een taal waar dit gebruikelijk is hier even aan zullen moeten wennen.
De vervoegingen van de werkwoorden zijn niet altijd even eenvoudig. Denk hierbij aan de dt-regel. Het wordt door vele leerkrachten als een doodzonde beschouwt, maar toch wordt er tegen deze regel dikwijls gezondigd. Ook in professionele publicaties kan men soms over het hoofd geziene fouten aantreffen. Ook zwakke en sterke werkwoorden, de regel van het kofschip en onze zinsbouw maken het niet altijd makkelijk een werkwoord juist te vervoegen.
De Nederlandse taal staat ook inversie toe, wat betekent dat men de zindelen van plaats mag veranderen, binnen bepaalde regels. Dat maakt onze taal voor schrijvers zo rijk, maar ook zo moeilijk en kan ze soms ook zo verwarrend maken. Het is inderdaad saai om een hele roman door OPA zinnen te lezen. Met OPA zinnen bedoelt men: Onderwerp Persoonsvorm, andere zinsdelen.
Bijvoorbeeld: Saartje brak gisteren haar pols tijdens de turnles. Deze zin is louter informatief en volgens de OPA constructie. Maar hiermee kan men verschillende kanten uit. Ook correct zou zijn:
- Gisteren brak Saartje haar pols tijdens de turnles.
Tijdens de turnles brak Saartje gisteren haar pols.
Haar pols brak Saartje gisteren tijdens de turnles.
Alle vier zinnen uit het voorbeeld hier boven zijn correct, maar leggen een andere klemtoon. Hoe uitgebreider en meer samengesteld de zinnen zijn, hoe moeilijker het wordt om ze grammaticaal correct aan elkaar te zetten. Ook kan het soms een zware inspanning worden voor de lezer om veel samengestelde, verdraaide zinnen achter elkaar te moeten lezen. Daarom kan ook de vraag gesteld worden of een moeilijk grammaticaal taalgebruik altijd wenselijk is.
Als een tekst zo is samengesteld dat een lezer de zinnen moet gaan ontleden om er uit wijs te geraken, is het ook voor de schrijver moeilijker om ze neer te pennen. Hoe complexer de zinsbouw, hoe meer kans dat er fouten gemaakt worden en er misverstanden ontstaan bij de lezers, zeker als deze mogelijk niet oorspronkelijk Nederlandstalig zijn.
Persoonsvormen
Naast "ik", "jij", "hij/zij", "wij" en "zij in meervoud", heeft het Nederlands nog het onderscheid tussen het informele "je" en het meer formele "u". In het Engels bijvoorbeeld bestaat dit niet meer en spreekt u een ander persoon altijd aan met "you". Die verschillende persoonsvormen maken onze taal moeilijker, maar ook duidelijker tegenover het Engels. Zo kan een Nederlandstalige schrijver onbewust de fout maken "je" en "u" in één tekst te gebruiken, gezien zijn spelling- en grammaticacontrole hier helaas over kijkt.
Ook moeten de werkwoorden vervoegd worden naargelang de persoonsvorm en dat lijkt soms makkelijker dan het is. Laten we vooral de dt-fouten niet vergeten, waar iedereen die ooit Nederlandse teksten heeft leren schrijven, zich wel aan bezondigd zal hebben, al zal niet iedereen dat even graag toegeven.
Tot slot
De meeste taalfouten gebeuren onbewust of uit onwetendheid. Daarom leest het brein er over, omdat het weet wat er moet staan. Dat is niet eigen aan het Nederlands, maar kan ook voorvallen bij anderstaligen. Spelling- en grammaticacontrole, knippen, kopiëren en plakken in teksten maakt het schrijven niet altijd makkelijker. Het kunnen handige hulpmiddelen zijn, maar bij onzorgvuldige toepassing kan men er soms meer kwaad dan goed mee doen.
Een tekst mag verschillende keren herlezen zijn, er kunnen nog fouten in zitten. Elke taal is moeilijk, maar Algemeen Nederlands is eigenlijk wel moeilijk. Dat komt door de inversie, doordat we een complexe grammatica hebben en een eigenlijk artificiële uitspraak. De man in de straat hoort u dikwijls fouten zeggen, afgebroken zinnen, foute constructie, verkeerde uitspraak, dialect, ... Maar het allerbelangrijkste is dat we elkaar maar verstaan.