Kenmerken coöperatief leren
Coöperatief leren is een werkwijze om de interactie en samenwerking tussen kinderen optimaal te laten verlopen. Bij coöperatief leren staan er 5 kenmerken centraal: positieve wederzijdse afhankelijkheid, individuele verantwoordelijkheid, directe simultane interactie, samenwerkingsvaardigheden en evaluatie van het groepsproces. Deze 5 kenmerken worden in dit artikel uitgebreid behandeld.
Positieve wederzijdse afhankelijkheid
Positieve wederzijdse afhankelijkheid betekent dat de kinderen van elkaar afhankelijk zijn om het leerdoel te bereiken. De kinderen moeten samenwerken om dit te behalen. Deze afhankelijkheid is goed, omdat de kinderen dan ook daadwerkelijk samen bezig zijn, in plaats van individueel. De kinderen profiteren niet alleen van hun eigen inzet, maar ook van de andere kinderen in de groep. Doordat de kinderen positief wederzijds afhankelijk van elkaar zijn leren de kinderen van en met elkaar en ze beseffen dat ze alleen door samen te werken het gaat lukken.
Positieve wederzijdse afhankelijkheid bereik je
niet door als leerkracht de kinderen een gezamenlijk product laten maken. Hierbij trekt meestal 1 iemand de kar en de rest lift erop mee. De namen staan er wel allemaal op, maar niet iedereen is er bij betrokken geweest.
Positieve wederzijdse afhankelijkheid bereik je
wel door bijvoorbeeld aan te geven: Zorg er met elkaar voor dat ieder groepslid weet…., kan… De kinderen werken hierdoor met elkaar samen om ervoor te zorgen dat iedereen het werk goed maakt of leert.
Je kunt als leerkracht ook positieve wederzijdse afhankelijkheid bereiken door elk groepslid verantwoordelijk te maken voor een deel van het geheel. Elk deel wordt aan het einde samengevoegd tot een geheel. Op deze manier heeft iedereen zijn steentje bijgedragen.
Individuele verantwoordelijkheid
Individuele verantwoordelijkheid betekent dat alle leden van de groep een (eigen) bijdrage leveren.
Dit kun je als leerkracht realiseren door de kinderen een eigen taak te geven in de groep en/of een eigen rol, zoals materiaalbaas, schrijver, stiltekapitein, tijdbewaker, taakkapitein
(zie artikel taakverdeling tijdens coöperatief leren). Deze rollen in de groep vullen elkaar aan. De kinderen weten welk gedrag bij hun rol hoort. Elke rol is belangrijk om het werk in de groep goed te laten verlopen en elk kind is er verantwoordelijk voor dat deze rol ook goed wordt uitgevoerd.
De individuele verantwoordelijkheid kun je ook realiseren door de bijdrage van elk kind herkenbaar laten blijven, door bijvoorbeeld elk kind met een andere kleur stift te laten schrijven. Hiernaast kun je als leerkracht ook aangeven dat je van te voren niet zegt welk kind uit de groep aan het eind het woord moet doen. Op deze manier zorgen de kinderen ervoor dat elk kind in het groepje weet wat er gedaan is.
Directe simultane interactie
Als de kinderen samenwerken, zijn ze met elkaar in gesprek, ze wisselen informatie en ideeën uit, corrigeren elkaar, leggen dingen aan elkaar uit, etc. Als kinderen in groepen samenwerken zijn er veel kinderen tegelijkertijd aan het woord. Er is simultane interactie: in tweetallen werken – 50% van de groep kan aan het woord zijn, in viertallen werken – 25% van de groep kan aan het woord zijn. Dit leidt tot veel activiteit en betrokkenheid.
Samenwerkingsvaardigheden
De leerkracht oefent samenwerkingsvaardigheden met de kinderen, die zij daarna toe kunnen passen tijdens coöperatieve werkvormen.
Een aantal samenwerkingsvaardigheden
- Elkaars naam gebruiken (basisvaardigheid)
- Eigen inbreng durven hebben (basisvaardigheid)
- Luisteren naar elkaar (basisvaardigheid)
- Om de beurt praten (basisvaardigheid)
- Vragen stellen aan elkaar (voortgezette vaardigheid)
- Met elk groepslid samenwerken (voortgezette vaardigheid)
- Elkaar hulp aanbieden (voortgezette vaardigheid)
- Het werk plannen (voortgezette vaardigheid)
- Verschil van mening accepteren (gevorderde vaardigheid)
- Met elkaar problemen oplossen (gevorderde vaardigheid)
- Ideeën verder uitbouwen (gevorderde vaardigheid)
Evaluatie van het groepsproces
Na het samenwerken vindt altijd een evaluatie plaats. Hierbij gaat het niet alleen om het product van wat het groepje heeft gemaakt, maar ook op de manier waarop de kinderen in de groep met elkaar hebben samengewerkt (het proces). De kinderen geven aan wat er goed ging in het groepje en wat de volgende keer beter kan. De kinderen worden op deze manier aangezet tot reflectie en de leerpunten kunnen zij meenemen.