De fiets van Jansen (wereldoriëntatie in de klas)
Het didactische model ‘De fiets van Jansen’ gaat van de nieuwsgierigheid van de kinderen uit. De kinderen bepalen, begeleid door de leerkracht, de inhoud van de wereldoriëntatie. De fiets van Jansen bestaat uit een aantal fasen die worden gevolgd door de kinderen.
Waarom ‘De fiets van Jansen’?
Tijdens een project van wereldoriëntatie begin je in de kring om te zien hoeveel de kinderen al over het onderwerp weten, of om de kinderen te prikkelen. Dit is het
voorwiel. Tijdens het project worden de kinderen begeleid en aangestuurd door de leerkracht (
ketting), zodat de kinderen stevig in het
zadel zitten. De kinderen eindigen het project met een presentatie (
achterwiel), waarbij de kinderen de gevonden resultaten presenteren, ervaringen kunnen vertellen en eventueel het proces bespreken. Aan het eind van het project hebben de kinderen (als alles goed is gegaan) hun
bagagedrager goed volgepakt en weten veel over het project.
Fasen van ‘de fiets van Jansen’
- Trap 1 Prikkelen
- Trap 2 Leervragen
- Trap 3 Wie gaat wat doen?
- Trap 4 Verslagrijpheid
- Trap 5 Presentatie
- Trap 6 Vastleggen
Trap 1 – Prikkelen
Introduceer het thema aan de hand van een activiteit waarbij alle kinderen worden geprikkeld. Dit kun je bijvoorbeeld doen door een observatiekring, kijk- en vertelkring, een verhaal, gastdocent, dvd, etc. Als de kinderen geprikkeld zijn voor het onderwerp, heeft het project meer kans op slagen.
Schrijf het thema op het bord en laat de kinderen er zoveel mogelijk woorden en begrippen bij zoeken die, volgens hen, te maken hebben met het onderwerp. Zorg er als leerkracht voor dat in ieder geval de belangrijke woorden van het thema op het bord komen te staan.
Maak samen met de kinderen een aantal deelonderwerpen. De woorden op het bord verdeel je weer onder deze deelonderwerpen. Zorg ervoor dat je net zoveel deelonderwerpen hebt, als groepjes. Op deze manier heb je meteen, samen met de kinderen, de deelonderwerpen voor de groepjes klaar. Zorg als leerkracht bij groepjes maken dat de kinderen in heterogene groepjes terecht komen (jongens-meisjes, intelligentie, werktempo, etc.). De kinderen leren hier het meeste van en met elkaar.
Trap 2 – Leervragen
De groepjes gaan gerichte vraagstellingen/probleemstellingen bedenken die te maken hebben met hun deelonderwerp. Op deze manier gaan de kinderen in hun groepje samen bedenken wat ze willen weten over hun deelonderwerp. Dit worden de ‘leervragen’ genoemd.
Zorg ervoor dat je elke les een klassikaal moment hebt, zodat de kinderen meer informatie krijgen over de verschillende deelonderwerpen. Tijdens de klassikale momenten zorg jij als leerkracht voor een rijke leeromgeving, waarin de kinderen ook daadwerkelijk zin krijgen om te leren.
Tip: om tijdens een project van wereldoriëntatie te zorgen voor betrokkenheid en een rijke leeromgeving voor de kinderen, is een verhalend ontwerp een mooie aanvulling. Op deze manier ga je stapsgewijs door het thema heen en begrijpen de kinderen wat ze aan het doen zijn, omdat een verhalend ontwerp een logische opbouw heeft.
Trap 3 – Wie gaat wat doen?
De kinderen gaan in een groepje aan de slag. Zorg er als leerkracht ook voor dat de kinderen in hun groepje toekomen aan coöperatief leren: betrokkenheid bij het groepje door alle kinderen, het goede verloop van de samenwerking en de zelfverantwoordelijkheid van de kinderen voor het proces en het product. De kinderen schrijven hun leervragen op en gaan, in samenspraak, de taken verdelen. Op deze manier is het voor de kinderen, maar ook voor de leerkracht, overzichtelijk van wie wat gaat uitzoeken/uitwerken.
Trap 4 – Verslagrijpheid
De kinderen noteren elke keer wat ze hebben gedaan, zodat ze in hun groepje een duidelijk overzicht hebben van wat ze al hebben gedaan en wat ze nog moeten doen. Als de kinderen stapsgewijs opschrijven wat ze willen gaan doen en wat ze al hebben gedaan, kunnen de kinderen gemakkelijker de taken verdelen.
Trap 5 – Presentatie
Elk groepje bereid een presentatie voor over hun eigen deelonderwerp. Zorg ervoor dat alle kinderen van het groepje tijdens de presentatie aan bod komen, zodat je ziet dat alle kinderen betrokken zijn geweest bij het proces. Een presentatie kan bijvoorbeeld door middel van een gedicht, verhaal, demonstratie, tekening, knutselwerk, muurkrant, etc.
Trap 6 – Vastleggen
Een belangrijk onderdeel van de fiets van Jansen is het vastleggen. De kinderen gaan individueel terugblikken op het project. Zij schrijven op wat ze van dit project, het samenwerken en de presentaties hebben geleerd. De kinderen geven zelf ook aan wat ze van het resultaat vonden en wat ze er moeilijk/makkelijk of leuk aan vonden.