Didactische structuren - beeldknap en beweegknap
Kinderen die beeldknap zijn houden van puzzels en lotto's. Ze bouwen graag met constructiemateriaal en ze houden van tekenen of iets maken. Kinderen die beweegknap zijn beheersen de grove en de fijne motoriek erg snel. Ze zijn graag handelend bezig en zijn vaak ook goed in sport/drama. Hieronder worden een aantal didactische structuren beschreven waarmee van elke les een motiverende en betekenisvolle les gemaakt kan worden met het oog op de intelligenties 'beeldknap en beweegknap'.
Didactische structuren - Beeldknap
Breinkaart
Kinderen maken een visuele kaart van hun ideeën. De leerkracht geeft een onderwerp. De kinderen schrijven het woord in het midden van een vel papier. Rondom dit woord komen ideeën, verbanden, kleuren, pijlen en symbolen die gebruikt worden om het woord/onderwerp voor te stellen.
Voordoen en demonstreren
Kinderen die een mondelinge instructie niet begrijpen, begrijpen deze meestal onmiddellijk. Door als leerkracht de opdracht voor te doen of te demonstreren, begrijpen de kinderen meteen wat er van hen wordt verwacht.
Geleide voorstelling
De kinderen doen hun ogen dicht en richten zich op het visualiseren van wat de leerkracht beschrijft. De leerkracht leest wat voor of beschrijft een gebeurtenis. De kinderen gaan met hun ogen dicht het voorstellen.
Voorstellen-schrijven-rondpraat
De leerkracht neemt de kinderen mee in het onderwerp. De kinderen doen hun ogen dicht en de leerkracht gaat vertellen. Bijvoorbeeld: Je bent in het Amazonegebied. Je stapt in het regenwoud uit de auto. Wat zie je? De leerkracht geeft de kinderen even de tijd om dit voor zich te zien. Daarna gaat de leerkracht weer verder. Hoe voelt dit? etc. Na deze voorstelling schrijven de kinderen op wat zij hebben gezien. In kleine groepjes lezen de kinderen elkaar voor wat ze op hebben geschreven.
Teken het
Het kan in een klein groepje of met de hele klas gedaan worden. Voorwerpen of gebeurtenissen die te maken hebben met het onderwerp worden op stukjes papier geschreven en ondersteboven op een stapel op de tafel gelegd. Een kind neemt een papiertje en leest het voor zichzelf zonder het aan iemand te laten zien. Hij tekent het voorwerp of de gebeurtenis en de groepsleden proberen te raden wat het is.
Didactische structuren - Beweegknap
Eens/oneens cirkel
De groep staat in één grote cirkel. De leerkracht doet een uitspraak over een belangrijk thema. Kinderen bewegen om aan te geven of ze het eens of oneens zijn met die stelling.
Als een kind het er helemaal mee eens is gaat hij dichtbij de leerkracht staan, als hij het oneens is blijft hij op de omtrek van de cirkel. Kinderen discussiëren met anderen die dicht bij hen staan over het onderwerp. In één oogopslag kunnen kinderen zien hoe anderen over het onderwerp denken.
Formatie
De leerkracht geeft de klas of groepjes een opdracht, bijvoorbeeld: vorm de hoofdletter G, gebruik jullie lichamen om het zonnestelsel uit te beelden. Kinderen beslissen wie waar moet staan of bewegen om de opdracht uit te voeren. Je hebt elkaar allemaal nodig om de opdracht uit te voeren.
In de rij
De leerkracht geeft een opdracht, bijvoorbeeld: maak een rij op lengte, in de rij naar verjaardag, vorm een rij naar het aantal broertjes/zusjes. Moeilijkheidsgraad: zonder te praten! De kinderen moeten samenwerken om binnen de tijd op een goede rij te staan. Als de kinderen niet mogen praten, wordt het natuurlijk alweer moeilijker. De kinderen moeten dan een andere manier bedenken om duidelijk te maken wat zij bedoelen.
Zoek iemand die
Kinderen krijgen een werkblad met vragen of problemen over bepaalde leerstof. De kinderen lopen rond en maken tweetallen. Zij stellen elkaar om de beurt een vraag van het werkblad. Als de ander het antwoord op de vraag weet, dan geeft hij het antwoord. Het kind die de vraag stelt, schrijft het antwoord op. Beiden zetten hun naam op elkaars werkblad naast de vraag om te bewijzen dat ze het goed hebben gedaan en het antwoord goed hebben opgeschreven. De kinderen lopen hierna weer door en vormen nieuwe tweetallen. Er wordt weer een nieuwe vraag gesteld. De kinderen helpen elkaar om problemen op te lossen.
Binnen/buiten kring
De klas wordt in tweeën gedeeld. De helft van de groep vormt de binnenste kring, de andere helft de buitenste kring. De kinderen in de binnenste kring staan met hun gezicht naar de kinderen in de buitenste kring. De leerkracht introduceerd een onderwerp, stelt een vraag, of kinderen stellen elkaar vragen die op kaartjes staan. De kinderen in de binnenkring horen bij het kind dat tegenover hen staat in de buitenkring. Als de kinderen die bij elkaar horen elkaars vragen hebben beantwoord of meningen hebben uitgewisseld, draait de kring ‘e’en keer verder, zodat de kinderen een nieuw kind voor zich hebben staan. De leerkracht introduceerd weer een nieuwe vraag of onderwerp.
Lees voor meer didactische structuren bij andere intelligenties mijn artikelen:
- Didactische structuren - denkknap en woordknap
- Didactische structuren - samenknap en zelfknap
- Didactische structuren - muziekknap en natuurknap