Spelling - Hoe zit het ook alweer?
De spelling van woorden... Vraag jij je ook wel eens af: Hoe schrijf je ook alweer bepaalde woorden? Komt er bij de persoonsvorm in de verleden tijd -te(n) of -de(n) achter? Op welke letter in een woord zet je een trema? Hoe maak je verkleinwoordjes? En hoe kun je ook alweer de persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde in een zin vinden? Dit en meer over de spelling in het artikel: Spelling, hoe zit het ook alweer?
Persoonsvorm in de verleden tijd
Eindigt de stam van het werkwoord op één van de medeklinkers van
’t kofschif, dan plaats je er in de verleden tijd de uitgang –
te(n) achter.
Pakken – Pak – Pakte(n)
Eindigt de stam van het werkwoord
niet op één van de medeklinkers van
’t kofschip, dan plaats je er in de verleden tijd de uitgang –
de(n) achter.
Luisteren – Luister – Luisterde(n)
Voltooide tijd regelmatig en onregelmatig
Eindigt de stam van het werkwoord op één van de medeklinkers van
’t kofschip, dan plaats je er bij het voltooid deelwoord een
-t achter; in alle andere gevallen komt er een
-d.
Passen – Pas – Gepast
Bellen – Bel - Gebeld
Grammatica redekundig
- Persoonsvorm: Zin vragend maken, zin in een andere tijd zetten.
- Onderwerp: Wie of wat + gezegde.
- Werkwoordelijk gezegde: Alle werkwoorden in de zin.
- Naamwoordelijk gezegde: Zijn, worden, blijven, blijken, schijnen, lijken, heten, dunken, voorkomen, raken.
- Lijdend voorwerp: Wat + gezegde + onderwerp.
- Meewerkend voorwerp: Aan wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp.
- Voorzetselvoorwerp: Lijdend voorwerp, maar het begint met een voorzetsel.
- Bijwoordelijke bepaling: Wanneer, hoe?
Grammatica taalkundig
- Zelfstandig werkwoord: Kan optreden zonder hulp van enig ander werkwoord.
- Hulpwerkwoord: Hebben, worden, zijn. Er moet een ander werkwoord bij.
- Koppelwerkwoord: Heeft altijd een ander woord bij zich dat geen werkwoord is. Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen, raken.
- Infinitief: Het hele werkwoord.
- Zelfstandig naamwoord: Kan vooraf gaan door een lidwoord, een naam voor een mens, dier ding of begrip.
- Bijvoeglijk naamwoord: Zegt meer over een zelfstandig naamwoord. Bv: hoge boom.
- Lidwoord: de, het (bepaalde lidwoorden), een (onbepaald lidwoord).
- Bijwoord: Hoort bij een werkwoord en vertelt daar meer over hoe/waar of wanneer iets gedaan wordt of gebeurd. Een bijwoord is onveranderlijk.
- Voorzetsel: in, op, achter, naast, voor, onder, langs, uit, over, beneden, van, naar, door, bij, om. Maar ook: gedurende, omstreeks, vanaf, tussen.
- Voegwoord: Voegen woorden, zinnen. Voegwoorden zijn: dat, of, omdat, zodat, daar, aangezien, opdat, als, wanneer, terwijl, hoewel, zoals, indien.
Voornaamwoorden
- Persoonlijk voornaamwoord: ik, me, wij, we, wij, ons, jij, je, jou, jullie, hij, hem, zij, ze, haar, hun, hen, het. Gaat over een persoon of ding, zonder hem te noemen.
- Bezittelijk voornaamwoord: jouw, zijn, jullie, haar. Een bezit.
- Aanwijzend voornaamwoord: die, deze, dat, dit, dezelfde, hetzelfde, diezelfde, datzelfde, zulk, zo’n, dergelijk. Wijzen iets of iemand aan, maken het concreet.
- Betrekkelijk voornaamwoord: Heeft betrekking op een eerder genoemd woord.
- Vragend voornaamwoord: Wie, wat, welke?
- Wederkerend voornaamwoord: me (mij), mezelf (mijzelf), je (jezelf), u (uzelf), zich (zichzelf), ons (onszelf).
- Wederkerig voornaamwoord: elkaar, elkaars.
- Telwoord: bepaald hoofdtelwoord – vier, onbepaald hoofdtelwoord – enkele, bepaald rangtelwoord – vierde, onbepaald rangtelwoord – laatste.
Schrijf geen –en-, maar –e-
Als het eerste deel een meervoud op –s en –en heeft, maar wel eindigt op een ‘stomme’ e.
Groente – groentes/groenten – groentesoep
Als het eerste deel geen zelfstandige naamwoord is; er is dan ook geen meervoud.
Goedemiddag, dwingeland
Als het eerste deel wel een zelfstandig naamwoord is, maar geen meervoud heeft.
Rijst - rijstepap
In de volgende uitzonderingsgevallen wordt een –e- geschreven:
Het eerste deel verwijst naar iets of iemand waarvan er maar één bedoeld wordt:
Koninginnedag
De samenstelling is een ‘versteende’ vorm:
flierefluiter
Het hele woord is een bijvoeglijk naamwoord, waarvan het eerste deel het tweede versterkt:
beregoed, boordevol
Schrijf de tussenletter s
Als je deze klank hoort.
scheidsrechter
Als je de klank niet apart kunt horen, maar je die in anderen samenstellingen met hetzelfde woorddeel wel hoort.
levensteken - levensstandaard
Bij de groep afleidingen om –zins schrijf je altijd een –s.
enigszins
Trema's
Plaats een trema altijd op de eerste letter van een nieuwe lettergreep:
- Twee klinkers: poëzie, geïnd, coöperatie, vacuüm.
- Drie of meer klinkers: alleen op de e of op de i: geëerd, mozaïek.
Meervoud op –en
Bij woorden eindigen op
–ee komt er
–en en trema.
zee – zeeën
Bij woorden eindigend op –ie komt er
–en en trema als de klemtoon op de laatste lettergreep valt.
parodie – parodieën
Er komt alleen een
-n en een trema als de klemtoon niet op de laatste lettergreep valt.
kolonie – koloniën
Verkleinwoorden
- Bij woorden eindigend op –a, -o, -e, -u wordt die klinker verdubbeld: papa – papaatje
- Bij worden eindigend op –i wordt er een –e bij geplaatst: ski – skietje, bikini – bikinietje
- Bij woorden eindigend op –y wordt een apostrof geplaatst: baby – baby’tje