Werkwoorden vervoegen in het Zweeds
Werkwoorden vervoegen in het Zweeds is vergeleken met het Nederlands zeer eenvoudig. Maar toch kent het Zweeds hierin weer andere trucjes die het Nederlands niet kent. In dit artikel krijgt u een les in het vervoegen van Zweedse werkwoorden in de tegenwoordige tijd, de verleden tijd en het voltooid deelwoord.
Vijf groepen
Er zijn vijf groepen werkwoorden in het Zweeds. De tweede groep is ook weer onderverdeeld in twee groepen, maar deze beschouwen we als een groep. Van elke groep kies ik een aantal veelvoorkomende werkwoorden en ik laat vervolgens zien hoe men deze vervoegt in verschillende tijden.
Groep 1
Hier geldt: De infinitief is ook de stam. 80% van alle werkwoorden komt in deze groep. Ook nieuwe woorden worden in deze groep geplaatst. Dit is verreweg ook de makkelijkste groep qua vervoegingen. Alle werkwoorden in deze groep eindigen op a. Hieronder een voorbeeld met het werkwoord att baka.
Hele werkwoord
Tegenwoordige tijd
In de tegenwoordige tijd (presens) wordt er een
r achter de stam gezet. Dit geldt voor alle pronomen, er is geen onderscheid tussen enkelvoud en meervoud. Dit onderscheid heeft men in de loop der tijd opgeheven.
- Jag bakar = Ik bak
- Du bakar = Jij bakt
- Han bakar = Hij bakt
- Hon bakar = Zij bakt
- Vi bakar = Wij bakken
- Ni bakar = Jullie bakken
- De bakar = Zij bakken
Onvoltooid verleden tijd
Voor de onvoltooid verleden tijd (preterium) plakt men altijd
-de achter de stam
- Jag bakade = Ik bakte
- Du bakade = Jij bakte
- Han bakade = Hij bakte
- Hon bakade = Zij bakte
- Vi bakade = Wij bakten
- Ni bakade = Jullie bakten
- De bakade = Zij bakten
Voltooid tegenwoordige tijd
Het voltooid deelwoord (supinum) wordt gevormd door een
t achter de stam te plakken.
- Jag har bakat = Ik heb gebakken
- Du har bakat = Jij hebt gebakken
- Han har bakat = Hij heeft gebakken
- Hon har bakat = Zij heeft gebakken
- Vi har bakat = Wij hebben gebakken
- Ni har bakat = Jullie hebben gebakken
- De har bakat = Zij hebben gebakken
N.B: De voltooid verleden tijd (pluskvamperfectum) wordt op dezelfde manier als de vtt gemaakt, alleen nu gebruikt men geen har maar hade.
- Jag hade bakat = Ik had gebakken
Groep 2
De stam in groep 2 wordt gevormd door de a van de infinitief af te halen.
Hele werkwoord
Tegenwoordige tijd
De tegenwoordige tijd maak je door
er achter de stam te zetten.
- Jag stänger = Ik sluit
- Du stänger = Jij sluit etc
Maar wanneer de stam eindigt op een r of een l na een lange klinker, dan is de stam ook de tegenwoordige tijd.
- Jag kör = Ik rijd
- Du kör = Jij rijdt
Onvoltooid verleden tijd
Voor de verleden tijd verdelen we groep 2, onder in een a en in een b groep. Voor
groep a geldt dat alle werkwoorden die eindigen op een betoonde medeklinker hierin horen. In de verleden tijd komt er
de achter de stam.
- Jag stängde = Ik sloot
- Du stängde = Jij sloot
Werkwoorden die eindigen op
nd, verliezen in de ovt, vtt en in de vvt de
d.
- Jag använde = Ik gebruikte
- Du använde = Jij gebruikte
Voor groep b geldt dat alle werkwoorden die eindigen op de toonloze k, p, t, s hierin komen. In de verleden tijd komt er
te achter de stam.
- Jag köpte = Ik kocht
- Du köpte = Jij kocht
Ook alle werkwoorden die iets uitdrukken waarbij de spreker iets geeft of ontvangt en waarbij de stam eindigt op een n of een l komen in groep b.
Voltooid tegenwoordige tijd
Het voltooid deelwoord wordt gevormd door een
t achter de stam te zetten. Maar als een woord eindigt op een d na een klinker, dan wordt de d een
dubbele t als voltooid deelwoord.
- föde, födde, fött = baren, baarde, gebaard
- läsa, läste, läst = lezen, las, gelezen
Groep 3
Groep 3 is een kleine groep werkwoorden met woorden die eindigen op een klinker, anders dan de a en vaak maar uit een lettergreep bestaan. De stam is de infinitief. De tegenwoordige tijd wordt gemaakt door stam
+ r. De verleden tijd heeft dde achter de stam en het voltooid deelwoord
tt
- Sy, syr, sydde, sytt = naaien, naai(t), naaide, genaaid.
- Bo, bor, bodde, bott = wonen, woon(t), woonde(n), gewoond.
Groep 4
Kenmerkend voor groep 4 is de klinkerwisseling in de verleden tijd. Eindigt een woord op
a dan bestaat de stam van het werkwoord op de infinitief min a. In de tegenwoordige tijd komt
-er achter de stam.
Als de infinitief op een andere letter dan a eindigt is de stam gelijk aan de infinitief en krijgt het in de tegenwoordige tijd een r.
- se ser = zien, zie
- gå går = gaan, ga
De verleden tijd kenmerkt zich door klinkerverwisseling, het zijn dus sterke werkwoorden. In onderstaand schema een overzicht:
Groep | Infinitief | Preterium | Supinum | Voorbeeld |
1 | i(lang) | e | i | skriva, skrev, skrivit = Schrijven |
2 | (j)u, y | ö | u | bjuda, bjöd, bjudit = uitnodigen |
3 | i(kort) | a | u | springa, sprang, sprungit = springen |
4 | a | o | a | fara, for, farit = gaan of reizen |
5 | ä | a | u | bära, bar, burit = dragen |
6 | o | o | o | komma, kom, kommit = komen |
7 | å | i | å | gå, gick, gått = gaan of lopen |
8 | å | ä | å | låta, lät, låtit = laten |
Groep 5
Groep 5 zijn de onregelmatige werkwoorden en dus zijn hier geen harde regels voor. De enige manier is uit het hoofd leren dan wel op te zoeken in een woordenboek.
- göra, gjorde, gjort = doen