Voorlezen: professioneel voorlezen is een kunde en een kunst
Wanneer lees je een verhaal of een fragment uit een boek goed voor? Je leest goed voor als en het verhaal en de luisteraars tot hun recht komen. Wanneer is dat dan het geval? Dat bereik je door 'levendig' voor te lezen. Denk aan een goed stemgebruik: een goed volume en een goede intonatie of zinsmelodie en een goede articulatie. Want alleen dan komt alles wat in het verhaal staat tot uitdrukking en worden de luisteraars geboeid. De kunst is om al die aspecten (volume, intonatie of zinsmelodie en articulatie), schijnbaar moeiteloos, te combineren.
Het kiezen van een verhaal
Goed voorlezen begint feitelijk al bij het zorgvuldig uit kiezen van een verhaal of een fragment uit een boek. Zorgvuldig uitkiezen van het verhaal betekent:
- Rekening houden met je doelgroep
- Een gewenst thema kiezen, als dat er is
- Regelen dat de lengte van het verhaal past bij de beschikbare tijd
- Zorgen dat je zelf ook happy bent met gekozen voorleesboek en het verhaal of het fragment daaruit
De voorbereiding van het voorlezen
Ook een goede voorbereiding van het voorlezen, draagt bij aan het tot zijn recht komen van luisteraars en verhaal. Dat betekent dat je minimaal het verhaal van te voren hebt doorgelezen, liefst meerdere keren. Zo kom je geen onverwachte verrassingen tegen in het verhaal. Heb je meer tijd, dan is het waardevol je in te leven in het verhaal dat je uitkoos. Dat wil zeggen dat je probeert het verhaal voor ogen te zien. Daarnaast moet je je inleven in de personages en gevoelens die in de tekst voorkomen.
Kun je je echt maximaal voorbereiden, lees dan ook het verhaal hardop voor, al of niet in aanwezigheid van een ander. Ook dit voorkomt vervelende verrassingen tijdens het feitelijke voorlezen. Zo kom je erachter bijvoorbeeld of je wel genoeg adem hebt voor een lange zin.
Is dat niet het geval, dan plaats je een extra komma in de zin om daar even wat adem bij te tanken. Heeft het boek illustraties, kijk dan of je ze wilt laten zien aan de luisteraars. Wil je ze niet allemaal laten zien, beslis dan welke wel en welke niet. Vraag je af waarom je een afbeelding wel of niet laat zien.
Verstaanbaarheid
Je hele voorleessessie valt in duigen als je niet of slecht verstaanbaar spreekt! Waar kun je op letten?
Volume
Het eerste wat iedere voorlezer bijna automatisch doet, is letten op het volume van zijn stem. Je gaat al heel snel harder spreken als je denkt dat je niet goed verstaanbaar bent. Meer volume wordt geassocieerd met betere verstaanbaarheid. Dat is echter niet het enige wat je kan doen en ook niet het belangrijkste!
Articulatie
Articulatie is de zorgvuldigheid waarmee je de woorden van een tekst uitspreekt. Denk erom dat articulatie minstens zo belangrijk is als je volume. Misschien nog wel belangrijker. Door goed te articuleren in plaats van te mompelen, door woorden volledig uit te spreken, door lippen en tong goed te bewegen, verhoog je de verstaanbaarheid. Overdrijf het echter niet, want dan kan een tekst weer minder verstaanbaar worden.
Zichtbaarheid
Ook belangrijk is de zichtbaarheid. Dat wil zeggen dat alle luisteraars je kunnen zien en dat jij alle luisteraars kunt zien. Als je zelf de luisteraars goed kunt zien, spreek je richting je luisteraars. Als de mensen jou en met name je mond goed kunnen zien, lezen ze over het algemeen onbewust de woorden ook van je lippen af. Ze luisteren ook met hun ogen! Zorg daarom ook dat je geen hand voor je mond houdt, je het boek niet voor je mond houdt of dat je jouw gezicht te veel afwendt van het publiek. Tot slot: probeer er voor te zorgen dat het licht op je gezicht valt. Desnoods verander je de opstelling in de ruimte. Ook dat draagt evenals de andere genoemde factoren, bij aan de zichtbaarheid van je mond en daarmee aan je verstaanbaarheid.
Intonatie
Intonatie gaat over de melodie van zinnen. De intonatie wordt gevormd door je stemgebruik. Zo hebben zinnen die een zakelijke of informatieve mededeling doen, een zinsmelodie die globaal op een toonhoogte ligt. Zeg maar een bijna neutrale melodie. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Nederlandse vraagzin. Een vraagzin heeft in het Nederlands namelijk een vaste, niet neutrale zinsmelodie. In een vraagzin gaat de melodie aan het eind van de zin omhoog. Mocht je je daar niet van bewust zijn, let dan eens goed op in een gesprek of als iemand anders voorleest. Dit doe je waarschijnlijk automatisch goed.
Emoties
In je stem kun je allerlei emoties laten door klinken. Dat is belangrijk omdat je het de lezers zo mogelijk maakt met de gevoelens mee te leven. Een kwade stem klinkt anders dan een verdrietige stem. Een vrolijke stem weer anders dan een chagrijnige. Je krijgt die emoties gemakkelijk in je stem door aan de betreffende emotie te denken.
Geluiden
In een verhaal kunnen allerlei geluiden voorkomen: een toeterende auto, een blatend schaap of een gierende sirene. Die geluiden kun je nabootsen met je stem. Als je dat doet, wordt je verhaal er levendiger van en blijven je luisteraars gemakkelijker geboeid. Let wel op dat als je luisteraars volwassen zijn, het niet kinderachtig aan doet.
Stemmen en stemmetjes
De personages in je verhaal hebben een van elkaar verschillend stemgeluid. Dat heeft onder andere te maken met leeftijd en geslacht. Maar het is ook gekoppeld aan de identiteit van een personage. Met andere woorden: iedereen klinkt anders. Een vader klinkt anders dan een kind.
Denk erom dat in een verhaal een dier ook een personage is. Zelfs bomen kunnen bijvoorbeeld personages zijn. Een grote machtige eik, klinkt wellicht anders dan een kleine, schriele iep. De eik zal waarschijnlijk een zware en lage stem hebben. De iep zal een hogere en lichtere toon aanslaan.
De verleiding is vaak groot om van de verschillende personages ‘typetjes’ te maken met niet alleen maar een bepaalde klank in zijn stem, maar met een wat 'gekunstelde' stem. Denk aan het stemgebruik van cabaretiers en toneelspelers. Het is bij het gebruiken van stemmetjes echter oppassen geblazen dat je niet, al voorlezend, het stemmetje van de een verwart met het stemmetje van een ander. Dat gebeurt vooral als er vaak van personage wordt gewisseld. Bijvoorbeeld in een dialoog.
Hoog en laag
De menselijke stem is rijk aan uitdrukkingsmogelijkheden, rijk aan nuances. Probeer maar eens iets voor te lezen over een reusachtige pompoen en een piepklein aardbeitje. Niet alleen gebruiken we voor de piepkleine aardbei een verkleinwoord door het achtervoegsel -tje toe te voegen, maar ook zal je stem omlaag gaan bij de pompoen en omhoog bij het kleine aardbeitje. Let maar eens op!
Tempo
De uitdrukkingsrijkdom van onze stem, blijkt ook uit het toepassen van tempoverschillen bij het voorlezen. Over het algemeen is het aan te raden in een rustig tempo voor te lezen. Het is noodzakelijk dat de luisteraar de kans krijgt om het verhaal goed te kunnen volgen en echt mee te kunnen leven.Vaak is een voorlezer geneigd iets sneller te lezen dan voor een luisteraar prettig is. Dat komt omdat de voorlezer weet wat er komt, als hij zich goed heeft voorbereid. Voor de toehoorder is alles wat hij hoort nieuw. Ook kijken de ogen van de voorlezer iets vooruit bij het lezen en heeft hij zo een kleine voorsprong op de luisteraar.
Meer specifiek kun je denken aan langzaam of traag, een ‘gemiddelde’ snelheid of een hoge snelheid in het spreken. Je tempo wordt langzamer als je het hebt over hoe ‘snel’ een slak een loopt. Je tempo neemt toe als je voorleest over een haas die voorbij rent. Sterker nog: je kunt niet alleen horen dat de haas veel sneller is dan de slak, maar ook kun je laten horen dat de haas steeds sneller gaat rennen.
Ritme
Verwant aan het tempo in het spreken, is het ritme dat je met je stem kunt produceren. Stel: je leest voor over een melodie waar op gedanst wordt: dan kan je stem het ritme van die melodie laten horen. Stel je maar een marsritme of een wals voor. Nee, beter nog, probeer het uit! Een ander voorbeeld zijn geluiden in het voorleesverhaal: het regelmatige tikken van een horloge. Of juist het luiden van een kerkklok: de slagen komen enigszins traag op gang, veranderen in regelmatige slagen (ritme) en nemen tot slot weer iets af.
Denk ook aan het kloppen van een hart.
Vloeiend of niet vloeiend spreken
Nauw verwant ook aan tempo en ritme, is het al of niet vloeiend spreken. Een duidelijk voorbeeld van niet vloeiend spreken zijn bijvoorbeeld hakkelen (als je iets moeilijks te vertellen hebt) en stotteren (als een personage een spraakprobleem heeft of erg nerveus is). Je kunt ook denken aan een springlevend persoon, bij wie de woorden uit de mond ‘stromen’ en aan een stervend iemand, die met zijn laatste krachten een paar woorden ‘uitstoot’.
Conclusie
Al met al heeft onze stem bij het voorlezen een ongelooflijk arsenaal aan uitdrukkingsmogelijkheden. In dit artikel zijn er veel genoemd. Maar er zijn vast nog meer nuances te noemen. Het toepassen van al deze nuances helpt het verhaal optimaal tot zijn recht te laten komen en helpt de luisteraars aan je lippen te laten hangen. Te veel van het goede? Wees niet bezorgd: veel van deze mogelijkheden benut je automatisch. Zo niet, oefening baart kunst. Ook voorlees-kunst!
Lees verder