Het bijwoord in de Nederlandse taal
Het bijwoord zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord of een ander bijwoord. Soms geven ze iets te kennen over een hele zin.
Bijwoord
In de korte inleiding wordt al een soort definitie gegeven van het bijwoord, te weten de functie die het in een zin heeft. Het doet ons dus meer weten over een bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord of een ander bijwoord. Ook kunnen een hele zin nader bepalen.
Voorbeelden
Het zegt iets meer van een
bijvoeglijk naamwoord:
Dat is een bijzonder huis.
In deze zin is
bijzonder een bijvoeglijk naamwoord bij het zelfstandig naamwoord
huis.
Dat is een heel huis.
Ook hier is
heel een bijvoeglijk naamwoord bij
huis.
Maar:
Dat is een heel bijzonder huis.
In dit zinnetje zegt
heel iets over
bijzonder en niet over het zelfstandig naamwoord
huis. Omdat het hier iets over een bijvoeglijk naamwoord zegt, is het een
bijwoord.
Het zegt iets over een
werkwoord:
Het jongetje huilde hard.
In dit zinnetje zegt
hard iets van het huilen.
Het zegt iets van een ander
bijwoord.
Je hebt dat probleem heel snel opgelost.
In deze zin is
snel een bijwoord, omdat het iets zegt van het erop volgende voltooid deelwoord "opgelost", een werkwoordsvorm dus.
Heel zegt iets van het bijwoord
snel. Het is hier dus ook een bijwoord.
Het kan
een hele zin nader bepalen.
Misschien ga ik binnenkort verhuizen.
Hier wordt de gehele zin die volgt na
misschien nader er door bepaald.
Scheidbaar samengestelde bijwoorden
Voorbeelden:
Hoe laat komen we in Amersfoort
aan?
Het bijwoord
aan vormt met het voorafgaande
komen het werkwoord "aankomen".
Waar zal ik je
mee helpen? (Waarmee zal ik je helpen?)
Ik heb
er nog nooit
van gehoord. (Ik heb nog nooit ervan gehoord)
Voorzetselbijwoorden
Een voorzetselbijwoord maakt deel uit van het naamwoordelijk gezegde of van een bijwoordelijke bepaling.
Voorbeelden:
Meubels uit de jaren zestig zijn weer helemaal
in. Hier maakt het bijwoord
in deel uit van het naamwoordelijk gezegde.
Spring maar
achterop. Hier maakt het bijwoord
achterop deel uit van de bijwoordelijke bepaling. In dit laatste geval gaat het meestal over bepalingen van plaats.
Bijwoordelijke uitdrukkingen
Naast werkwoordelijke uitdrukkingen kennen we ook bijwoordelijke uitdrukkingen. Het zijn "starre" woordgroepen die slechts één vaste betekenis hebben.
Voorbeelden:
Het huis is
weliswaar oud, maar het is bewoonbaar.
Nog enkele bijwoordelijke uitdrukkingen:
Willens en wetens; vooral; bovendien; inderdaad, goedsmoeds, barrevoets, enigszins.
Vroeger werden deze woorden als woordgroep geschreven, zoals goedes moedes (goedsmoeds).
Voornaamwoordelijke bijwoorden
Voornaamwoordelijke bijwoorden worden samengesteld met de woorden: er, hier, daar en waar. Ze worden samengesteld met een voorzetselbijwoord.
Voorbeelden:
Ertussen, hierdoor, daarmee, waarnaar.
Ook voornaamwoordelijke bijwoorden kunnen gescheiden worden, evenals scheidbaar samengestelde bijwoorden.
Voorbeelden:
Iedereen kon zien, dat hij daar heel blij mee was. (daarmee)
Waar ben je naar op zoek? (waarnaar)
Voegwoordelijke bijwoorden
Het voegwoordelijk bijwoord legt een verband tussen twee zinnen of zinsdelen. Het verschil tussen een voegwoord en een voegwoordelijk bijwoord is dat een voegwoordelijk bijwoord op verschillende plaatsen in de zin kan staan.
Voorbeelden:
Moeder was ziek geworden, dus het feest ging niet door. (voegwoordelijk bijwoord)
Moeder was ziek geworden; het feest ging dus niet door. (voegwoordelijk bijwoord)
Moeder was ziek geworden, zodat het feest niet doorging. (voegwoord)
Echte bijwoorden kunnen niet verbogen worden. Toch komen ze in de spreektaal in verbogen vorm voor. Men zegt bijvoorbeeld in plaats van: dat is een
heel hoge berg, heel vaak: dat is een
hele hoge berg.