Groot Dictee der Nederlandse Taal 2008: tekst, winnaar, jury

Traditie
Het Groot Dictee der Nederlandse Taal wordt al jaren gehouden in december, in de zaal van de Eerste Kamer in Den Haag. De deelnemers van deze vaardigheidstest in de Nederlandse taal, spelling en grammatica bestaan sinds 1991 uit een combinatie van Nederlandse en Vlaamse kandidaten. Hierbij bestaat de helft van de deelnemers uit speciaal geselecteerde 'specialisten', afkomstig uit een voorronde georganiseerd door de kranten De Volkskrant en De Standaard. Voorts completeren zogenaamde 'prominenten' uit Nederland en België het deelnemersveld, die over het algemeen aanzienlijk minder presteren dan eerstgenoemde groep.Personen
Het Groot Dictee der Nederlandse Taal van 2008 werd, zoals in voorgaande edities, gepresenteerd door NOS-medewerker Philip Freriks, daarbij geassisteerd door zijn Vlaamse VRT-collega Martine Tanghe. De jury bestond bij dit dictee uit (voorzitter) Ronald Plasterk, Nederlands minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, alsmede uit Ludo Parmentier, Anneke Neijt en Kristien Hemmerechts. Schrijfster van het Grote Dictee van 2008 was de Vlaamse Kristien Hemmerechts, onder meer bekend van werken als "Kerst en andere liefdesverhalen", "Taal zonder mij" en "De waar gebeurde geschiedenis van Victor en Clara Rooze".Editie 2008: moeilijkheden, winaar en tekst
De tekst van het Groot Dictee der Nederlandse Taal 2008 bezorgde veel deelnemers de nodige kopzorgen. Met name woorden als "steilorige", "ecclesiastische", "accres", "rabelaisachtig", "benedictijnerabt" en "levercirrose" bleken voor velen een te grote opgave. Winnaar van het dictee was uiteindelijk Luc Panis, een advocaat uit Dilbeek, met acht fouten. Dan volgt nu de volledige tekst van het Groot Dictee der Nederlandse Taal van 2008:[OLIST]Nadat ik jarenlang zielenknijpers had geconsulteerd voor een aandoening die in negentiende-eeuwse traktaten als spleen wordt omschreven, besloot ik mijn heil niet langer in antidepressiva te zoeken.
Ik zocht een Mariaheiligdom waar ook steilorige vroegeenentwintigste-eeuwse niet-gelovigen zich konden neervlijen om de genezing af te smeken van levercirrose, ontstoken bronchiën, X-benen of een acuut accres van genitale wratten.
Op advies van Chaucer, Groot-Brittanniës meest gelauwerde laatmiddeleeuwse dichter, plande ik mijn pelgrimstocht in april, de uitgelezen maand om naar een bedevaartsoord te trekken, of dat nu ligt in mediterraan of Saharaans gebied.
Als fan van Hugo Claus' Oostakkerse gedichten lokte mij het Oost-Vlaamse Oostakker met zijn neogotische Onze-Lieve-Vrouwekerk, al spelen de pennenvruchten van onze betreurde bard veelal in een rabelaisachtig sodom en gomorra.
Ik hing een schapuliermedaille om, speldde wat blingbling op mijn revers, leerde het Onzevader uit mijn hoofd, boekte overnachtingen in een x-aantal lowbudgetkloosters en sloot me aan bij een colonne ultradevote adellijke pelgrims.
Hoewel ik me had voorgenomen alleen bij het ecclesiastische en eschatologische stil te staan, bezweek ik voor de seduisante elixers, de eau des carmes en de geuzelambiek die rooms-katholieke monniken 's avonds serveerden.
Overdag bestreed ik gênante katers en werd mijn queeste nu ook door een pernicieuze zondelast bezwaard, zodat ik rozenhoedjes mompelend voortsjokte naar mijn eindbestemming, die als een eldorado almaar elusiever werd.
Kon een jozefshuwelijk me verlichten, wilde ik weten van een getonsureerde benedictijnerabt, waarop hij me in zijn gebronsde armen sloot en mijn larmoyante weltschmerz godzijdank eindelijk voorgoed vervloot.[/OLIST]