Samenvatting 'Heren van de Thee' van Hella S. Haasse
'Heren van de Thee' werd geschreven door Hella S. Haasse. Het vertelt hoe Rudolf, zoon van een plantersfamilie in Indië, zijn eigen plantage en leven in Indië opbouwt en is gebaseerd op een waar verhaal. Het werd uitgegeven door Em. Querido's Uitgeverij en stamt uit 1992. ISBN: 90 214 6526 4.
Gamboeng, eerste dag
Rudolf komt met twee bedienden en zijn paard aan op Gamboeng, het land wat hij wil gaan pachten. Hij spreekt de bevolking toe, inspecteert de gronde en denkt na over wat hij de komende dagen moet doen.
Taferelen van voorbereiding
Rudolf trekt in bij een nieuwe hospes en twijfelt over hoe familiair hij hun omgang moet maken. Zijn familie, waarvan een groot deel kolonist is in Indië, vindt hem veelal ‘hard’. Hij slaat een uitnodiging van een studievriend Cox af, want hij gaat bij zijn oudoom op visite. Hij raakt erg onder de indruk van diens levensstijl (hij is rijk), ze praten over hoe oudoom Van der Hucht Rudolfs vader onverstandig vindt en o.a. ook over aangetrouwde neef Douwes Dekker. Rudolf denkt terug aan een brief waaruit bleek dat oom Eduard een Chinese vrouw en twee kinderen blijkt te hebben. Rudolf slaagt voor zijn examens en is teleurgesteld als zijn ouders hem niet direct vragen naar Indië te komen, maar vage aanwijzingen geven, waar hij weinig mee kan. Hij huurt een kamer in Amsterdam en gaat werken in een fabriek om te leren lassen, vijlen en smeden (voor het maken van werktuigen). Zijn broertje August komt naar Nederland, hij bezoekt August regelmatig. ’s Winters boekt hij een plaats aan boord van een boot naar Java, neemt afscheid van de familie en zeilt 28 maart 1871 uit. De reis vindt hij stomvervelend: niet het avontuur dat hij verwachtte. Zijn zwager haalt hem op en Rudolf hoort dat hij bij zijn oom Eduard op Sinagar zal gaan werken in plaats van bij zijn ouders, hij zal daar het theevak leren. Hij logeert bij zijn zus, Bertha, waar ook zijn zus Cateau is. Zij laten hem de verwonderingen van Batavia zien. Ze ‘moeten’ gaan rijsttafelen bij oudtante Holle om ‘clan’ Holle te leren kennen. Daar ontdekt hij dat Herman Holle hem naar Parakan Salak (bij Adriaan) zal brengen, waar ook Albert en Eduard van Kerkhoven zullen zijn, die hem te paard naar Sinagar (van Eduard) en Moendjoel (van Albert) zullen brengen. Op Mondjoel zal hij Pauline en haar man Hogeveen ontmoeten van Tjisalak. Ook ontmoet hij bij Adriaan Karel, wie hem zijn land wil laten zien en zo komen ze op Ardjasari van Rudolfs ouders. Op Sinagar laat oom Eduard het hem echter toe meteen naar Ardjasari te gaan (Rudolf heeft zijn ouders al lang niet gezien), ook vertelt hij Rudolf van zijn Chinese vrouw en kinderen en over het feit dat hij misschien naar Nederland wil en nog geen opvolger heeft. Op Ardjasari went hij en leert hij veel, wat hem ‘een ongekend gevoel van eigenwaarde’ geeft. Zijn ouders waarderen zjin plan voor een wegenstelsel voor een onontgonnen deel van de plantage, maar Rudolf moet spoedig naar Sinagar om ingewerkt te worden: Eduard wil zijn kinderen naar Holland brengen. Goey La Nio (Eduards vrouw) is als hij aankomt verdwenen, volgens Eduard gestorven in het kraambed. Er gaan ook andere geruchten rond. Rudolf begint de verschillen in de theeondernemingen te zien en leert steeds meer. Als Eduard vertrekt (over de ‘nieuwe’ Suez), krijgt hij plotseling veel verantwoordelijkheid. Wat personeel moet voor het gerecht komen, waardoor hij zelf hun taken moet opnemen en Albert Holle heeft plotseling een nieuwe methode geïntroduceerd op Eduards plantage. Albert probeert er de touwtjes in handen te krijgen. Er is dus genoeg ‘soesah’. Dat veranderd plotseling na de races in buitenzorg: hij maakt er kennis met huwbare nichtjes en vriendinnen van Jans en Louise en neemt de gepaste gebruiken in acht nadat Eduards paard Emir een grote prijs wint. Het werkvolk en de Holles mogen hem nu. Eduard komt terug en blijkt erg tevreden met Rudolfs beheer. Op Ardjasari blijkt echter alweer een nieuwe assistent aangenomen te zijn in plaats van Rudolf zelf. Wel helpt deze hem beter Soendaas te leren. Ook heeft Cateau zich onverwacht en plotseling verloofd. De bruiloft is geen onverdeeld succes en snel daarna bevalt Bertha van een tweede kind. Door een treinverbinding tussen Batavia en Buitenzorg wordt de reis verkort en veel bezoek komt langs. Na de vrijheid bij Eduard voelt hij zich overbodig op Ardjasari. Met zijn vader bezoekt hij voor pacht vrijgegeven stukken land, o.a. de koffieplantage Gamboeng. Hij vertrekt voor een tijdelijke taak naar Oost-Java, waar hij ook koffietuinen gaat bekijken, maar hij verlangt naar huis te gaan.
De ontginning, 1873-1876
Ze zijn bezig met het opzetten van stukjes ‘testland’ voor de theeteelt op Gamboeng. Er zijn wat problemen, in de omgang met Djengot en de bevolking (wat hij goed op weet te lossen). Ook blijkt Gamboeng niet alleen mooi te zijn, maar vooral erg nat. Hij ‘redt’ een bewoner van maagkramp. Op de achtergrond spelen de hongersnood en de Atjeh-oorlog. Dan veroorzaakt een panter problemen: ze gaan op jacht en Rudolf schiet het beest neer. Zijn ouders gaan maar niet in op zijn uitnodigingen langs te komen. Hij gaat zelf geldschieters zoeken (Ardjasari heeft het moeilijk), maar dit mislukt. In Batavia blijkt Bertha zwanger van een derde kind en Cateau is enkel nog bezig met ‘mondaniteiten’. Hij vreest (een deel van) Gamboeng op te moeten geven. Bertha overlijdt ‘in de kraam’, zijn ouders gaan naar Batavia en hij neemt tijdelijk zijn vaders werk over. Hij begint ook aan de aanleg van ‘zijn’ wegen door de theetuinen. Wanneer zijn ouders terugkomen, blijkt Van Santen (Bertha’s man) alsnog bereid borg te staan voor Gamboeng. Door een brief (en foto) van Rudolfs vader naar Gouverneur Generaal Loudon krijgt hij eindelijk Gamboeng echt in handen, samen met zijn vader en Van Santen. Cateau leeft op onder de verantwoordelijkheid voor Bertha’s kinderen. Rudolf keert na maanden terug op Gamboeng en ere is weer veel werk. Gamboeng trekt (door o.a. een nieuwe markt) veel nieuwe mensen aan. Hij merkt dat hij graag eens zou trouwen. Tussen Cateau en haar man Joan Henny is er een conflict: hij wil geen pleeggezin worden voor Bertha’s kinderen. Rudolf belooft zijn ouders poolshoogte te gaan nemen in Batavia.
Het paar, 1876 – 1879
Rudolf gaat dus naar Cateau en ontmoet daar haar kennis Jenny Roosegaarde Bisschop, dochter van de vicepresident van het Hooggerechtshof. Een levendige beschrijving door Cateau volgt. Ook Jenny is wel geïnteresseerd in Rudolf. Hij en Cateau praten over Joan, wie erg lastig blijkt te zijn. Er is een diner met de Roosegaardes. Nadien is er een confrontatie tussen Rudolf en Joan, die vind dat de Holles en Kerkhovens alles willen dicteren, zo ook zijn gezinsleven. Wanneer Cateau naar bed gaat is Joan plotseling weer bijzonder vriendelijk. Als Jenny weggaat, zegt Rudolf dat hij haar graag zou schrijven, maar zij zegt dat dat van haar vader niet zal mogen. Hij vertelt Cateau dat hij ‘haar wil’. Zij belooft hem te helpen. Zij leest Jenny’s dagboek (met toestemming) en vertelt Rudolf zo over haar, haar vader wordt dus omzeild. Uit het dagboek blijkt dat Jenny’s gezin te groot is voor haar drukke vader en fragiele moeder. Haar ouders houden erg van elkaar, maar haar vader is erg autoritair. Ze voelt zich – in tegenstelling tot haar vader – niet Europeaans. Een oude vrouw heeft het over een hoop boze doden om hen heen wegens hun overgrootvader die een grote weg aanlegde. Rudolf schrijft terug over de vooruitgang op Gamboeng. Hij heeft waterbuffels gekocht en begint aan de bouw van zijn huis. Zijn broers komen ook naar Indië. Als dat gebeurt zien hij en Jenny elkaar weer, het voelt voor haar alsof ze elkaar dagelijks spreken. Haar vader krijgt er lucht van en is niet positief: hij vertelt Rudolfs vader dat het voorlopig geen zin heeft ‘acces te vragen’ voor zijn zoon. Haar moeder zegt haar nodig te hebben en wil dat ze eerst nog ‘van het leven geniet’ op bals etc. Rudolf is teleurgesteld, maar vind afleiding in August, die bij hem komt wonen. Hij gaat door met ‘Jenny’s’ huis. Jenny heeft het weer over haar angst voor het bovennatuurlijke, die ze probeert te onderdrukken door ‘goed te zijn’, veel te helpen in huis. Rudolfs huis is bijna af en zijn vader gaat naar Batavia voor een ontstoken oog en zal meteen meneer Roosegaarde Bisschop bezoeken. Zelf schrijft Rudolf een brief, waarna Jenny’s vader haar toestemming geeft zich uit de wereld terug te trekken’. Jenny ontdekt dat Cateau al haar sombere gedachten in de brieven heeft weggelaten. Later als Rudolf in Batavia is, is ze Cateau hier dankbaar voor. Eenmaal op Gamboeng, is dit een grote teleurstelling: het huis lijkt erg klein en de omgeving somber en zelfs demonisch.
Het gezin, 1879 – 1907
Oogst mislukt door droogte, maar de eerste maanden van het huwelijk zijn ‘de gelukkigste tijd van Rudolfs leven’. Jenny is dol op hun eerste kind, Rudolf jr. oftewel ‘Baasje’. Zijn ouders en Van Santen repatriëren en August neemt Ardjasari over, wat Rudolf kwetst. Ook klaagt Jenny over het gebrek aan comfort. Aan zijn ouders schrijft hij over de rondgaande veepest en zijn ‘Hollandse’ controleurs, die problemen veroorzaken. In twee weken sterven bijna al Rudolfs karbouwen, wel is er een grote pluk. Jenny is opnieuw zwanger en twijfelt op ze wel genoeg van Rudolf houdt. Ze gaan naar Batavia, een ongemakkelijke tocht. Jenny blijft bij haar ouders. Hij bezoekt Ardjasari, wat er rommelig bij ligt. Terug op Gamboeng wordt Jenny ziek en bevalt ze te vroeg van een dochtertje, dat wordt begraven voorbij het tuinpad dat het oerwoud in verdwijnt, een plek die Jenny vreest. Als Eduard langskomt, blijkt dat August Jenny’s zus Marie het hof maakt, wat niet iedereen blij stemt. Jenny is gekwetst en bang dat Marie op het oudere en meer prestigieuze Ardjasari ‘misbruik’ zal maken van die positie (net als August tegen Rudolf dreigt te gaan doen). Ook lijkt het dat hen alles in de schoot wordt geworpen. Jenny’s broers August en Herman komen langs, waardoor ze
benieuwd raakt naar haar broers in Holland. Ook de Henny’s en Rudi komen langs, ook zij bezien de plotselinge verloving van Marie en August negatief, ze zullen het slecht met elkaar uithouden. Cateau bericht Jenny dat er iets mis lijkt te zijn met haar beide broers. Ondertussen heeft Joan kritiek op de plantage, die verdwijnt als hij de kasboeken heeft gezien. Ook August komt nog even langs, totaal niet terneergeslagen door zijn ruzie met Marie. Jenny maakt zich zorgen hoe het haar zus zal vergaan als de verloving doodbloedt, ze heeft het gevoel dat de Kerkhovens zich alleen om August zorgen maken. 7 december 1881 krijgen ze een tweede zoon. Dit put Jenny zo uit dat ze besluiten voortaan apart te slapen. Vier maanden na de geboorte van ‘Edu’ is Rudolf op en top gelukkig: zijn vrouw ziet er beter uit dan ooit, hij heeft twee mooie zoontjes en zijn bedrijf is zeer succesvol. Hij is de ‘chef de famille’ van zijn generatie. Plotseling echter, overlijdt Jenny’s vader aan een beroerte, Rudolf moet er heen om orde op zaken te stellen in de chaos. Jenny’s moeder besluit de Henny’s voorbeeld te volgen en naar Holland te gaan. August stort bij Jenny zijn hart uit: hij is wel verliefd op Marie, maar houdt niet van haar. Rudolf vertelt Marie dat August de beslissing aan haar overlaat: zij reageert dat ze niet zoals Jenny éen broedkip’ wil worden. Ze is boos op Rudolf: wat doet hij in haar leven en gezin? Rudolf ziet voor het eerst de werkelijkheid van Jenny’s gezin en vraagt zijn ouders in een brief hun kinderen nooit daar terecht te laten komen, mocht hen iets gebeuren. Er is gerommel met vulkanen ne Rudolf beschrijft aan zijn ouders de ramp die volgt, maar hen niet treft. Toch krijgen ze weer een zoontje (deze keer overtreft irritatie voor de vroedvrouw de pijn). Rudolf wil zijn zoons ‘harden’ en is soms ook erg streng. Ook hindert de achterban in Holland hem in zijn vrijheid: hij wil de rest van Gamboeng overnemen. Augustus komt regelmatig langs en Jenny luistert verlangend en verongelijkt naar zijn verhalen van feesten, wedrennen etc. Rudolf is daarin geheel niet geïnteresseerd. Ze besluit kruiden in te gaan nemen waardoor ze niet meer zwanger zou moeten worden. Als ze voor de tandarts naar Batavia moet, geniet ze daar met volle teugen, maar als ze terug is, lijkt alles drie keer zo erg. De koffie-oogst gaat bijzonder goed en na aandringen van Van Santen begint Rudolf met het terugbetalen van de achterstallige rente. Marie komt over uit Nederland en eindelijk wordt duidelijk wat er vier jaar geleden gebeurde: Marie wilde August een lesje leren om gebroken beloftes. Men ziet haar echter als nog steeds verloofd. Ze vertrekt naar vrienden, om later weer terug te komen en August op Gamboeng te ontmoeten. Naderhand barst ze in tranen uit: ze wil niet meer leven. August wil haar niet en iedereen zal het weten. Ze wil niet settelen voor iemand die ‘haar wel wil nemen’ of eeuwig voor haar gekke broertjes zorgen. Ook voelt ze zich schuldig om de dood van haar vader: ze diende hem stiekem iets toe om zijn lust te verminderen voor haar moeder. Er zijn bloedige rellen onder de moslims en hij besluit te gaan informeren bij de kenner van de Indische moslimgemeenschap: Karel Holle. Deze vertelt over een onrustige sekte en over misstanden tegen de bevolking. Karel blijkt terug naar Nederland te gaan: hij is oud en zijn geld is op. Hij betreut dat Rudolf de ‘ereplicht’ niet overneemt. Een vierde zoon wordt geboren en nog een kind is onderweg. Jenny schrijft haar moeder dat ze haar verlangen de kinderen thuis te kunnen houden (en onderwijzen) op moet geven door geldgebrek. Henny en Cateau boden aan Ru in huis te nemen. Een dochter wordt geboren, de andere kinderen zijn niet onder de indruk. Rudolf wordt grijs. Als zijn vader sterft, blijkt nogmaals dat hij van August veel hogere verwachtingen had dan van Rudolf. Net als Van Santen en Henny nog hebben. Rudolf wijst hen via zijn moeder op zijn spectaculaire successen in de kinateelt. Jenny heeft een miskraam, maar erg vindt ze het niet. Nu kan ze zelf Ru en Edu naar Holland brengen, waar ze bij Cateau en Henny in huis zullen komen. Voor de kinderen is het heerlijk op Gamboeng: het ‘wilde’ land, de mensen die ze kennen. Ze vereren hun vader haast en houden van hun moeder en maken van alles mee wat je in de stad niet ziet. In 1899 wordt een groter huis gebouwd. In 1897 gaan ze de jongens in Holland bezoeken, voor de kinderen zijn er veel ‘geheimzinnigheden’. Rudolf correspondeert met de betrokkenen over het overnemen van heel Gamboeng. ‘De Erven’ van zijn vader taxeren dit deel echter erg hoog, hij kan het niet betalen. Dan vraagt Rudolf om een verhoging in salaris of in ieder geval een weduwenpensioen voor Jenny. Tevergeefs, hij voelt zich achtergesteld op bijvoorbeeld August en vergelijkt zich met andere administrateurs die er toch veel beter vanaf komen. Hij kan nu nauwelijks rondkomen. Omdat het zijn inziens vooral Henny is die hem dwarszit (zonder duidelijke reden), vraagt hij Julius een andere plek voor Ru en Edu te vinden. Plotseling overlijdt Van Santen, zijn steun in de kwestie. Hij had willen helpen Rudolfs plan een nieuwe plantage op te zetten te financieren, nu maakt Rudolf er een naamloos vennootschap van. Hij wil de Erven laten zien dat hij ook zonder hen wat kan. K. A. R. Bosscha wordt de Administrateur. August wil met een deel van Ardjasari’s winst een fabriek opzetten en o.a. Rudolf gebruikt zijn vetorecht. August vat dit op als een wraakoefening. Joan schrijft Rudolf een stevige brief om zijn acties te verklaren: Rudolf is net een klein kind dat zijn zin niet krijgt. Ook zijn relatie met Julius staat onder spanning: deze weigert partij te kiezen. Julius nam een half Indisch weesje in huis en verwijt Rudolf gebrek aan humane gevoelens richting de Indonesiërs. Als Karel in 1900 naar Batavia gaat voor de hbs, verstilt Bertha’s leven. Al haar broers zijn weg en ze moet nu een echt meisje worden. In 1901 gaan ze op bezoek in Nederland, behalve Karel. Er is een reünie van de Roosegaardes, iets wat er met de Kerkhovens niet in zit: Rudolfs moeder is overleden en hij is vervreemd van de rest van de familie, behalve zijn oom Bosscha, wiens zoons in Indië de nieuwe generatie planters worden. Hij vindt de Nederlandse mentaliteit onbegrijpelijk veranderd, hij wil terug naar Indië. Jenny is juist erg geïnteresseerd. Carmen en Conie Erdbrink-Bosscha (dochters van J. Bosscha, beheerder van Taloen) bezoeken Gamboeng. Carmen beschrijft in haar memoires Rodulfs erg conventionele en autocratische aard, iets wat de veel onbevooroordeeldere Jenny ongelukkig maakt in haar huwelijk en nerveus. Na haar reis in 1893 om de jongens weg te brengen, kon zij zich niet meer schikken in Rudolfs rol voor haar. Zijn wil is wet. Ru schrijft zijn broers Edu en Emile over het feestelijke onthaal op Gamboeng en hoeveel er is veranderd. In 1905 trouwt Edu, Rudolfs andere zoons gaat het ook goed: zijn opofferingen en inspanningen van jaren zij niet voor niets geweest. Nog altijd weigert hij het contact met Henny en Cateau en dwingt ook zijn zoons hiertoe. Jenny en Bertha blijven in Europa om Bertha een ‘finishing touch’ te geven tot Europese dame. Jenny wordt steeds somberder, kan moeiteloos geld uitgeven en stelt de reis terug uit. Ze zijn nu wel rijk, maar voor haar komt het te laat. In 1906 wijst Rudolf een aspirant-theeplanter af die een plaats op zijn nieuwste aanwinst Negla hoopt te vinden: hij wil het binnen de familie houden. Hij herkent de vergrijsde, verbitterde, corpulente vrouw op een kraamfoto van Edu’s kind nauwelijks als Jenny, die door Cateau beschuldigd wordt de reden van Rudolfs afstand en ongeluk te zijn. Op de boot terug valt het Bertha pas echt op. Eenmaal thuis heeft ze niemand om erover te spreken: aan de oppervlakte lijkt het goed. Er zijn steeds vaker grote ruzies en haar moeder is koortsachtig gericht op ‘het uitkomen’ van Mejuffrouw Bertha en op ‘de automobiel’. In Batavia geniet Bertha, maar weer thuis sterft Jenny plotseling, aan een ‘hartverlamming’, hoewel ze van baboe Engko hoort dat ze gif nam. Ze wordt op de plek bij het oerwoud begraven.
Gamboeng, de laatste dag, 1 februari 1918
Rudolf is voor een laatste keer naar Gamboeng gekomen, sinds een jaar woont hij in Bandoeng, waar hij ook een ‘Indisch Hunderen’ heeft gebouwd, geheel ingericht naar Jenny’s smaak. Hij twijfelt inmiddels aan zichzelf: was hij te gevoelig voor verwijten die hij nooit meer vergat? Hij schaamt zich nu om het uit huis plaatsen van zijn zonen bij de Henny’s. Uit Jenny’s brieven naar Marie leidde hij af dat zij veel vroeger in hun huwelijk al ongelukkig was. Zij voelde zich niet zelfstandig genoeg. Hij durft nu te erkennen dat zijn ‘levensdoel’was een erepositie in te nemen binnen zijn familiekring. Bertha blijft bij hem wonen en hij geeft haar veel vrijheden. Emile verlooft zich en neemt later Gamboeng over. Kar (van Malabar, waar Ru de tweede man is) blijkt een ware opvolger van Karel wat betreft het goeddoen voor de bevolking. Voor Bertha (zijn ‘steun en troost’) verhuist hij naar Bandoeng. Hij denkt over zijn vader die op Ardjasari begraven had willen worden, maar in Amsterdam ligt. Hij vertelt Bertha dat hij op Gamboeng begraven wil worden, niet in Bandoeng.