Boekverslag: Max Havelaar
Titel: Max Havelaar
Ondertitel: De koffieveilingen der Nederlandse Handelsmaatschappij
Auteur: Eduard Douwes Dekker alias Multatuli (= ik heb veel gedragen)
Eerste druk: 1860
Gelezen uitgave: zeventiende druk, 1985
Uitgeverij: G.A. van Oorschoot, Amsterdam Aantal bladzijden: 241 bladzijden
Bibliografie
- Gebruikte uitgave: Max Havelaar of de Koffijveilngen der Nederlandsche Handelmaatschappy door Multatuli.
- Ingeleid en van verklarende noten voorzien door: Willem Frederik Hermans; De Bezige Bij, Amsterdam 1987 (fotografische herdruk van de laatste, door de auteur zelf herziene uitgave).
- De titel verwijst naar de (fictieve) hoofdpersoon.
- De ondertitel naar de koffiecultuur in voormalig Nederlands-Indië, die veel geld in de staatskas bracht.
- De roman is opgedragen 'Aan de diep vereerde nagedachtenis van Everdina Huberta baronesse van Wijnbergen, de trouwe gade (echtgenote), de heldhaftige liefdevolle moeder, de edele vrouw', dus aan Multatuli's vrouw Tine.
- De opdracht bestaat uit een lang Frans citaat van de journalist Henry de Pène, waariin gezegd wordt dat er hoge eisen gesteld worden aan de vrouw van een dichter.
- Aan het slot van de roman draagt Multatuli zijn boek ook op aan koning Willem III (hij stuurde het boek in handschrift, vergezeld van een brief naar de koning, maar kreeg geen enkele reactie).
- In een inleidend 'Onuitgegeven Toneelspel', dat als een soort motto fungeert, wordt een zekere Lothario ervan beschuldigd Barbertje te hebben vermoord en ingezouten.
- Zelfs wanneer Barbertje springlevend blijkt te zijn en getuigt, dat Lothario een goed mens is, blijft de rechter bij zijn vonnis: Lothario moet hangen, omdat hij schuldig is aan eigenwaan.
- In dit 'motto' wordt een absurde situatie, een staaltje schijnethiek tentoongespreid.
- De eerste druk van Max Havelaar verscheen in 1860 bij uitgeverij J. de Ruyter te Amsterdam en werd verzorgd door J. van Lennep (Multatuli had het manuscript voor vijfhonderd gulden aan hem verkocht).
- Van Lennep schrapte data en verdoezelde plaatsnamen (waardoor de actualiteitswaarde van de roman sterk verminderde), bracht een hoofdstukindeling aan en corrigeerde taal- en stijlfouten. De eerste editie verscheen in beperkte oplage en was zo duur, dat de gewone man zich de aanschaf van een exemplaar niet kon veroorloven (waardoor de roman slechts in kleine kring gelezen werd). In 1874 kocht Multatuli's vriend G.L. Funke het auteursrecht en toen kreeg de schrijver de gelegenheid het boek te reviseren. De vijfde druk van 1881 was de laatste herziene druk tijdens Multatuli's leven. Pas in 1949 gaf G. Stuiveling Max Havelaar uit naar het enige bewaard gebleven afschrift van Multatuli zelf uit 1859 (het oorspronke¬lijke manuscript is nooit gevonden).
- Multatuli schreef zijn roman in 1859 op een armoedig zolderkamertje van café ‘Au Prince Belge’ in Brussel. Er bestaan vele uitgaven van de roman, al dan niet voorzien van inleidingen en aantekeningen, onder andere die van G. Stuiveling (1949), M. Bots (1970), A.L. Sötemann (1979), G.W. Huygens (1983), J.J. Oversteegen (1983), M. Stapert-Eggen (1985), W.F. Hermans (1987), A. Kets¬Vree (1992). De geschiedenis van Saïdjah en Adinda verscheen ook afzonderlijk in boekvorm (verzorgd door G. W. Huygens, 1988 en M. Smit, 1988).
- In de door W.F. Hermans bezorgde editie zijn na de tekst van de roman nog de tientallen pagina's' Aanteekeningen en Ophelderingen by de uitgaaf van 1875 (herzien, gewyzigd en aangevuld 1881)' van Multatuli zelf opgenomen.
Samenvatting van de inhoud
Batavus Droogstoppel is makelaar in koffie (firma Last & Co.) en woont op Lauriergracht 37 te Amsterdam. Hij wil een boek over de koffiecultuur gaan schrijven en zal zich daarbij laten leiden door waarheid en gezond verstand; dichters en romanschrijvers vertellen niets dan leugens. Op een avond kwam Droogstoppel een oude schoolkameraad tegen, die er sjofel uitzag; in plaats van een behoorlijke winterjas droeg hij slechts een soort sjaal over zijn schouder. Droogstoppel noemt hem dan ook Sjaalman. Tot zijn ergernis wandelde de armoedige Sjaalman een eind met hem op. De volgende dag ontving Droogstoppel een pak papieren met een brief, waarin Sjaalman hem verzocht bij een boekhandelaar borg voor hem te staan voor de drukkosten, die aan de uitgave waren verbonden, en de inhoud eens door te lezen. Droogstoppel vond veel interessants in het pak documenten (onder andere een verslag over de koffiecultuur in de residentie Menado), wat hij zou kunnen gebruiken voor zijn boek. Voor het persklaar maken van de fragmenten schakelt hij de volontair Ernest Stern in (de zoon van een bevriende relatie uit Hamburg), die op het kantoor van Last & Co. werkt. In feite zal Stern het boek schrijven aan de hand van de gegevens van Sjaalman. De titel moet luiden:
'De koffieveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappij'. Droogstoppel zelf zal af en toe een hoofdstuk toevoegen om het boek een 'solide voorkomen' te geven.
Stern begint zijn 'verhaal' met een beschrijving van het reizen op Java, het bestuur van lndië en de misstanden (knoeierijen en uitbuiting van de inlandse bevolking). Dan vertelt hij, dat er in het district Lebak (Zuid-Bantam) een nieuwe assistent-resident aangesteld is, Max Havelaar. Deze Havelaar komt aan in de hoofdplaats van Lebak, Rangkas Betoeng. Hij is een uitstekend ambtenaar, snel van begrip, waarheidslievend, idealistisch, maar ook realistisch, 'een vat vol tegenstrijdigheden'. Hij zal krachtig opkomen tegen elke vorm van onrecht en dat tiert weinig in Lebak (buffelroof, herendiensten enzovoort). De volgende dag houdt Havelaar een toespraak tot de hoofden van Lebak. Hij laat daarin duidelijk merken, dat hij ervan op de hoogte is, dat sommigen hun plicht verzaken uit eigenbelang, het recht verkopen voor geld en de buffel van de arme mensen afnemen. Havelaar weet dit alles uit de archiefstukken van zijn voorganger Slotering. Controleur Verbrugge is ook op de hoogte van de wantoestanden en hij weet bovendien dat er over de dood van Slotering geruchten de ronde doen (hij zou vergiftigd zijn door de schoonzoon van de regent...). De inlandse bevolking leeft in miserabele omstandigheden; de grote boosdoener is de bejaarde regent, de Adhipathi Karta Nata Negara, een hoge inlandse bestuursambtenaar uit een adellijk Soendanees geslacht, die voortdurend geld te weinig heeft om zijn grote familie en hofhouding te onderhouden. Havelaars superieur Slijmering, de resident van Bantam, is op de hoogte van de handelwijze van de regent, maar heeft nog geen enkele maatregel genomen.
Droogstoppel onderbreekt nu Sterns verhaal; hij heeft nergens uit op kunnen maken dat er in Lebak koffie verbouwd wordt. Hij vindt dat het hele verhaal over die Havelaar geen enkele lezer kan boeien en dat het tijd wordt de lezer eens iets anders voor te zetten, dat hem meer sticht: brokstukken uit een preek van dominee Wawelaar. Aan de Javanen moet het evangelie verkondigd worden en door arbeid zullen ze tot God moeten komen. Dat is mogelijk, want de grond in Lebak kan heel goed geschikt gemaakt worden voor de koffiecultuur. Verder vindt Droogstoppel dat door de papieren van Sjaalman de christelijke geest in zijn huis niet bevorderd wordt; daarom zal hij zijn kinderen en Sjaalman eens vaderlijk vermanen. In een brief spoort hij Stern aan uit het pak van Sjaalman eens wat degelijkers te halen. Uit een parabel over een Japanse steenhouwer, die Havelaar vertelt aan het inlandse meisje Si Oepi Keteh, wordt duidelijk, dat de mens niet naar steeds hogere dingen moet streven.
Havelaar ziet dat er in de streek veel misstanden zijn. Hij probeert met zachtheid de regent te 'bewerken', maar er valt niets met hem te beginnen, ondanks mooie beloften. Iedereen wist van het onrecht en de afpersing, maar niemand durfde actie te nemen. 's Nachts kwamen de slachtoffers van de misdrijven bij Havelaar klagen en hij probeerde hen zo veel mogelijk te helpen. Hoe erg de uitbuiting in Lebak is, blijkt uit de tragische geschiedenis van Saïdjah en Adinda, een 'eentonig' verhaal, dat de Nederlanders wel aan moet spreken. Saïdjah, de zoon van een eenvoudige Soendanese landbouwer in Badoer, ploegt voor zijn vader het rijstveld met hun buffel. Het trouwe dier beschermt hem eens tegen een aanval van een tijger. Net als de vorige buffel wordt ook dit dier door het districtshoofd afgepakt. Enige tijd daarna vlucht Saïdjah's vader, omdat hij zijn landrente niet kan betalen. Hij wordt gepakt en sterft in de gevangenis; Saïdjah's moeder sterft van ellende. Saïdjah vat liefde op voor Adinda. Om geld te verdienen vertrekt hij naar Batavia om als bendie-jongen te gaan werken (bendie: rijtuigje op twee wielen, getrokken door een paard). Na drie jaar zal hij terugkeren om met Adinda te trouwen; als pand geeft hij haar een stuk van zijn hoofddoek. Tijdens zijn lange voetreis naar Batavia overdenkt Saïdjah vele zaken (zijn liefde voor Adinda, een¬zaamheid, angst, de dood). In Batavia klimt hij op tot huisbediende; na drie jaar vertrekt hij weer, voorzien van een getuigschrift, genoeg geld om wel drie buffels te kopen en een prachtige doek voor Adinda. Als hij eindelijk in het dorp aankomt, zijn Adinda en haar huis onvindbaar. Het gerucht wil, dat ze met familieleden en vele anderen naar de Lampongs (Zuid-Su¬matra) getrokken is. Wanhopig doolt Saïdjah rond en gaat dan Adinda zoeken aan de overzijde van de zee, waar hij zich aansluit bij een bende opstandelingen. In een brandend dorp vindt hij Adinda's lijk; hij maakt een einde aan zijn leven door op de bajonetten van de soldaten in te lopen... Het is zeker, dat er vele Saïdjah's en Adinda's zijn.
Droogstoppel is het helemaal niet eens met Sterns sympathie voor de verdrukte Javanen: als in Lebak niet gewerkt wordt, blijft de bevolking arm; dat is toch logisch! Mevrouw Slotering vreest dat Havelaar zal worden vergiftigd, net als haar man, die ook tegen het onrecht op wilde treden. Havelaar dient bij Slijmering een schriftelijke aanklacht in tegen de regent. Slijmering reageert verbolgen, omdat Havelaar hem niet eerst mondeling ingelicht heeft en hem met zijn brief stoort in zijn drukke bezigheden. Droogstoppel vertelt over een hernieuwde poging om Sjaalman te ontmoeten en over een brief, waaruit blijkt dat 'juffrouw' Sjaalman van haar familie het advies krijgt te scheiden. Verder vertelt hij over een bezoek aan zijn schoonvader en zijn ontmoeting met een resident uit de Oost, die beweerde dat er helemaal geen ontevredenheid in Indië was en dat die Sjaalman een ontevreden figuur was met een afkeurenswaardig gedrag. De resident komt naar Rangkas Betoeng. Hij brengt eerst een bezoek aan de regent, vraagt hem wat hij kan inbrengen tegen de klacht van de assistent-resident en geeft hem geld. Dan bezoekt hij Havelaar en verzoekt hem de aanklacht in te trekken. Maar Havelaar weigert, waardoor de zaak door een hogere instantie behandeld zal moeten worden. De gouverneur-generaal ziet zich genoodzaakt Havelaar voorlopig over te plaatsen naar Ngawi.
Havelaar vraagt echter zelf ontslag. Hij gaat naar Batavia om de gouverneur-generaal in Buitenzorg te spreken, maar Zijne Excellentie heeft fijtzweer aan de voet en kan hem niet ontvangen; later heeft hij het te druk met zijn aanstaand vertrek. Havelaar schrijft dan een brief, maar zonder resultaat; de gouverneur-generaal vertrekt naar het moederland zonder dat er een gesprek plaats gevonden heeft. Havelaar doolt arm en verlaten rond...
Dan neemt Multatuli de pen op. Hij heeft Stern niet meer nodig en stuurt Droogstoppel, dat ellendige produkt van geldzucht en godslasterlijke femelarij weg ('stik in koffie en verdwijn'). Multatuli wil met het boek in de eerste plaats zijn kinderen iets meegeven voor later, nadat hun ouders zullen zijn omgekomen van ellende. In de tweede plaats wil en zal hij gelezen worden. Iedereen moet weten dat de Javaan mishandeld wordt en als hij niet geloofd wordt, zal hij zijn boek vertalen. In de hoofdsteden zullen dan liederen klinken met het refrein: 'Er ligt een roofstaat aan de zee, tussen Oostfriesland en de Schelde' Ook in Indische talen zal het boek verschijnen, want de Javaan moet geholpen worden, langs wettige weg of desnoods met geweld. Ten slotte richt Multatuli zich tot koning Willem de Derde, keizer van het prachtige Insulinderijk, dat zich slingert om de evenaar als een gordel van smaragd, en vraagt hem of het zijn wil is dat Havelaar wordt bespat met de modder van Slijmeringen en Droogstoppels en zijn meer dan dertig miljoen onderdanen daarginds worden mishandeld en uitgezogen in zijn naam...
Bespreking
Bron
Max Havelaar is een zeer oorspronkelijk werk, waarvoor geen (geschreven) bronnen zijn aan te wijzen. In het 'Onuitgegeven toneelspel' wordt verwezen naar een werk van O.E. Lessing, Nathan der Weise (1779).
Compositie
De gebruikte editie van de roman bestaat uit twintig niet genummerde hoofdstukken zonder titel; de hoofdstukindeling is door J. van Lennep aangebracht. Er is sprake van een 'dubbelroman' , waarin twee verhalen met elkaar verweven zijn:
- het Droogstoppel-verhaal over de koffiecultuur ('roman A'); - het Stern-verhaal over Max Havelaar ('roman B').
- A en B verwijzen voortdurend naar elkaar en eindigen op hetzelfde moment.
- De laatste paar bladzijden vormen een soort pamflet of schotschrift: Multatuli neemt zelf de pen op en zet de bedoeling van het boek uiteen.
Naar het einde van het boek toe blijkt de fictie (de bedachte of verzonnen werkelijkheid) steeds meer realiteit te zijn. Aanvankelijk denkt de lezer een humoristisch-realistisch verhaal in handen te hebben. Pas later blijkt het werkelijke (politieke) doel van het boek: de reële wantoestanden aan de kaak stellen. Maar dan is de lezer al in de ban geraakt; hij wordt als het ware in een fuik gelokt ('fuikstructuur'), de literatuur wordt 'over boord gezet' .
Een belangrijk structuurelement is het contrast: Nederland tegenover Indië, arm tegenover rijk, huichelarij tegenover oprechtheid, fictie (vorm) tegenover werkelijkheid (feit), Droogstoppel tegenover Havelaar enzovoort.
MuItatuli zelf noemt het boek 'bont', zonder 'geleidelijkheid', maar de structuur is toch niet zo grillig. J.C. Brandt Corstius vindt, dat de roman zeer goed gecomponeerd is. Er zijn namelijk twee keer drie groepen hoofdstukken van gelijke omvang te onderscheiden met elk twee 'toppen':
- het eerste drietal (hoofdstuk 1 tot en met 4, 5 tot en met 8 en 9 tot en met 11) heeft als toppen de toespraak tot de hoofden van Lebak en de parabel van de Japanse steenhouwer;
- het tweede drietal (hoofdstuk 12 tot en met 14a, 14b tot en met 17 en 18 tot en met 20) kent als toppen de geschiedenis van Saïdjah en Adinda en het slotgedeelte.
De geschiedenis van Saïdjah en Adinda vormt binnen de roman een zelfstandig, exemplarisch verhaal; het toont een voorbeeld van de uitbuitingspraktijken. De onderwerpen in Max Havelaar zijn zeer uiteenlopend van aard, maar ze worden met elkaar verbonden door de centrale gedachte, dat de Javaan wordt uitgebuit en het bestuur niet deugt.
Personages
Hoofdpersoon is eigenlijk E. Douwes Dekker (zie Auteur) zelf in verschillende schijngestalten (afsplitsingen):
- Max Havelaar, de ongeveer vijfendertigjarige assistent-resident van Lebak, een heroïsche figuur, een 'ideale' ambtenaar, een soort Don Quichot die strijdt tegen het onrecht dat (zijns in¬ziens) de inlanders wordt aangedaan. Daarbij stuit hij voortdurend op onwil en onbegrip van de Nederlandse bestuursambtenaren. Hij is gevoelig, ijverig, intelligent, eerlijk, gevat, sociaalbewogen, revolutionair en idealistisch. Hij past niet in het toenmalige koloniale ambtenarencorps. Hij is overtuigd van de juistheid van zijn eigen opvattingen en speelt in de Lebak-affaire een mooie rol. Tine, zijn goedaardige, liefdevolle echtgenote, heeft een blinde verering voor hem en keurt alles goed wat hij doet. Zoontje Max jr. is het onschuldige slachtoffer van zijn vaders idealisme.
- Sjaalman: Douwes Dekker in berooide toestand na zijn ontslag, een miskend idealist. Sjaalman was ontslagen door boekhandelaar Gaafzuiger.
- Ernest Stern, een enigszins sentimentele jonge Duitse volontair, die bij Droogstoppel inwoont. MuItatuli ('Veel heb ik gedragen').
- In de loop van de roman treedt weer identificatie op: Havelaar , Sjaalman, Stern en Multatuli blijken één en dezelfde figuur te zijn.
Batavus Droogstoppel, compagnon van Last, is makelaar in koffie te Amsterdam, een karikatuur van de egoïstische Hollandse koopman: huichelachtig, laf, ijdel en onbeschoft. Hij heeft twee kinderen, Frits en Marie; zijn bediende heet Bastiaans. De inlandse regent Karta Nata Negara is welwillend en beleefd, maar doet zijn eigen zin. Hij buit zijn volk uit en laat het herendiensten verrichten. Sommige inwoners van het weinig welvarende Lebak waren zo tot wanhoop gebracht, dat ze de wijk genomen hadden naar naburige gebieden en Zuid-Sumatra, waar ze zich bij opstandelingen aansloten.
Saïdjah en Adinda verpersoonlijken de mishandelde inlandse bevolking. Dominee Wawelaar stelt de godsdienst in dienst van de exploitatie van Indië; hij wil de Javaan bekeren om hem voor Nederland te kunnen laten werken. Resident Slijmering is het type van de ambtenaar die het altijd zo bijzonder druk heeft en zijn plicht verzaakt doortastend optreden. De joviale, gezellige Duclari is de militaire commandant. Diverse personages hebben karakternamen ('speaking na¬mes'), bijvoorbeeld Droogstoppel (dor, droog), Slijmering (slijmen, stroop likken) en Wawelaar (wauwelen, onzin vertellen).
Plaats en tijd
De gebeurtenissen spelen zich af in Nederland (met name Amsterdam) en in (voormalig) Nederlands-Indië (het tegenwoordige Indonesië). Deze lokaties vormen een scherp contrast. Het district Lebak (met de hoofdplaats Rangkas Betoeng) ligt in de residentie Bantam op West-Java. Saïdjah en Adinda wonen in Badoer, in het district Parang-Koedjang. Multatuli bedacht voor het prachtige eilandenrijk de naam Insulinde. Hij besteedt in Max Havelaar veel aandacht aan de 'couleur locale': prachtige natuurbeschrijvingen, Indische taal enzovoort. De vertelde tijd is niet precies aan te geven; de gebeurtenissen in de geschiedenis van Saïdjah en Adinda beslaan een periode van ongeveer elf jaar. De handelingen vinden plaats op verschillende tijdsniveaus: 1856 (de Lebak-periode en qe geschiedenis van Saïdjah en Adinda) en ± 1860 (het 'heden' van Droogstoppel en Stern). Heden en verleden zijn met elkaar verweven.
Vertelsituatie
Het vertelperspectief is meervoudig en ingewikkeld; er zijn meerdere IK-vertellers, namelijk Droogstoppel, Stern (die weer een min of meer auctoriale IK-verteller creëert die de Havelaar¬geschiedenis vertelt) en Multatuli (in het slotgedeeIte). Havelaar presenteert echter ook zichzelf (in gesprekken en brieven). Multatuli gooit de vertellers Droogstoppel en Stern aan het eind van de roman eigenhandig uit het boek ('Ik walg van mijn eigen maaksel').
Thematiek
Centraal staan de strijd tegen de uitbuiting van de bevolking van Nederlands-Indië en het streven naar eerherstel voor de ambtenaar Douwes Dekker. Grondmotief is de gerechtigheid. Verder spelen onder andere een belangrijke rol:
- Vermenging van fictie en werkelijkheid (zie Compositie);
- persoonsafsplitsing en identificatie (zie Personages);
- manuscriptfictie of mystificatie: gefingeerde brieven en docu¬menten ('pak van Sjaalman');
- kritiek op de maatschappij, de kerk en het kolonialisme;
- strijd tegen ongevoeligheid en wanbegrip;
- botsing van verschillende culturen;
- ambtenarij. Het bestuur van Nederlands-Indië zag er als volgt uit: Gouverneur-Generaal en Raad van Indië => residenten => assistent-residenten => controleurs => opzieners => klerken. De inlandse regent werd bijgestaan door districtshoofden.
Stijl
Vooral in het 'Stern-verhaal' is de stijl fris, natuurlijk, persoonlijk, levendig en meeslepend. De toon wisselt van hard en zakelijk tot humoristisch en sarcastisch en soms poëtisch. Gewone spreektaal, ambtelijk taalgebruik, bijbels-profetische taal en een gevoelige, poëtische verteltrant wisselen elkaar in de zeer ongelijksoortige teksten af. Zelf typeerde Douwes Dekker zijn stijl als 'muziek en onweer' en noemde hij sarcasme 'de hevigste uitdrukking van smart' (Idee 324). De vele uitweidingen dienen vooral om de lezer in te lichten over Havelaars karakter en werkkring.
Stroming en genre
Max Havelaar is een sterk autobiografische, ironische en realistische tendens-, strekkings- of protestroman uit de romantiekperiode (zie voor romantiek Stroming en genre bij A.C.W. Sta¬ring, Jaromir). Daarnaast is de roman ook te beschouwen als een sleutelroman, waarin werkelijke personen verhuld gepresenteerd worden: Droogstoppel is in werkelijkheid waarschijnlijk de Amsterdamse makelaar in koffie Robert Voute, Slijmering is C.P. Brest van Kempen, Slotering is C.E.P. Carolus, de gouverneur-generaal is A.J. Duymaer van Twist, Verbrugge is A.J. Langevelt van Hemert en Duclari is luitenant Collard; de figuren uit het verhaal over Saïdjah en Adinda zijn verzonnen. Ten slotte kan Max Havelaar ook nog gezien worden als een ingewikkelde pseudo-autobiografie. Typisch romantische elementen zijn de manuscriptfictie, de egocentrische visie (voortdurend staat de IK in het middelpunt), het zich afzetten tegen de maatschappij en de geëmotioneerdheid. Naast romantiek spelen echter Verlichting (zie Stroming en genre bij J. van Effen, De Hollandsche spectator) en realisme een belangrijke rol: de hoofdgedachte (misstanden aantonen) is sterk rationalistisch en diverse beschrijvingen zijn zeer waarheidsgetrouw.
Waardering, bewerkingen en vertalingen
Max Havelaar is 'de enige roman van wereldformaat die onze negentiende eeuw heeft voortgebracht' (G. Stuiveling). Volgens R. Nieuwenhuys begreep Multatuli echter heel weinig van het rechtsgevoel van de inlanders (de adat of het gewoonterecht). De beoogde effecten van Max Havelaar (positieverbetering van de Javanen en eerherstel van Multatuli) bleven grotendeels uit door het ingrijpen van J. van Lennep (zie Bibliografie). Toch heeft geen ander boek in de negentiende eeuw zoveel opschudding veroorzaakt; Multatuli werd op slag beroemd en al spoedig gevreesd en gehaat. Hij opende velen de ogen voor de fouten van het koloniale beleid in die dagen, hij was de luis in de pels van het negentiende-eeuwse vaderlands geweten. Vooral door de stijl onderscheidt Max Havelaar zich in positieve zin van alle andere werken die rond 1850 in ons land verschenen.
De roman werd in 1976 door Fons Rademakers verfilmd (naar een scenario van G. Soeteman). Jos Brink, Frank Sanders en Henk Bokkinga maakten in 1987 een musical naar het boek.
Max Havelaar werd in vele talen vertaald, onder andere in het Frans, Duits (door E. Stück, 1951), Engels (door A. Nahuys, 1868), Deens, Fins, Zweeds, Noors, Hongaars, Pools, Spaans, Portugees, Italiaans, Russisch, Chinees; Tsjechisch, Japans en Indonesisch!
Auteur
Eduard Douwes Dekker (Multatuli, 1820-1887) werd geboren in Amsterdam. Hij was de jongste van vijf kinderen en werd voornamelijk door zijn moeder (Sytske Eeltje Klein) opgevoed. Hij bezocht enkele jaren de Latijnse School en was, net als zijn broer Pieter, voorbestemd predikant te worden. Hij mislukte echter op school, werkte drie jaar als bediende bij textielfirma Van de Velde en werd in 1838 door vader meegenomen naar Nederlands-Indië. In Batavia werkte hij bij de 'Algemene Rekenkamer'. In 1841 werd hij rooms-katholiek (zijn ouders waren doopsgezind) om te kunnen trouwen met de plantersdochter Caroline Versteegh; haar vader wilde echter niet met een huwelijk instemmen. Douwes Dekker vroeg toen overplaatsing naar Sumatra aan; in 1842 werd hij controleur in Natal. Hij had enkele maanden een verhouding met Si Oepi Keteh, de dochter van een inlands hoofd. Ten onrechte werd hij verdacht van geknoei in de administratie; zijn chef, generaal Michiels, schorste hem. Hij vertrok naar Batavia, trouwde in 1846 met Everdine Huberta baronesse van Wijnbergen (Tine) en werd commies in Poerworedjo. Twee jaar later werd hij secretaris van de resident in Menado (Celebes) en weer drie jaar later assistent-resident van Ambon. In juli 1852 moest hij om gezondheidsredenen naar Nederland terugkeren; zijn ziekteverlof duurde ongeveer twee jaar. Hij kon geen ander werk vinden, leefde als grandseigneur en raakte diep in de schuld door geldspeculaties in Spa, Bad-Homburg en Wiesbaden. Ontgoocheld keerde hij in 1855 naar Batavia terug. Op voorspraak van gouverneur-generaal Duymaer van Twist werd hij in 1856 benoemd tot assistent-resident van Lebak (West-Java). Daar probeerde hij aan de slechte situatie waarin de inlanders verkeerden een einde te maken. Hij diende zelfs bij de resident van Bantam, Brest van Kempen, een officiële klacht tegen regent Karta Nata Negara in, maar er werd niet op gereageerd. Hij werd overgeplaatst naar Ngawie, maar vroeg toen zelf ontslag aan. Broer Jan, die tabaksplanter op midden-Java was, ontfermde zich over Tine en zoontje Edu. Douwes Dekker zelf reisde naar Brussel en nam zijn intrek in logement 'Au Prince Belge'. In 1858 probeerde hij tevergeefs weer in koloniale dienst te komen. In 1859 repatrieerden Jan, Tine en de (inmiddels) twee kinderen (Edu en Nonnie) naar Nederland. Douwes Dekker richtte een 'Legioen van Insulinde' op (een keurkorps, tot iedere dienst bereid) en leidde jarenlang een ongedurig leven, terwijl Tine in Brussel verbleef. Om een gevangenisstraf te ontlopen wegens het uitdelen van een klap aan iemand die een zangeres beledigde, ging hij tijdelijk naar Duitsland. Tine vertrok in 1866 naar Milaan om als kinderjuffrouw te gaan werken. Vanaf 1870 zorgde Douwes Dekkers vriend en uitgever G.L. Funke ervoor, dat de opbrengsten van zijn werken vergroot werden. Douwes Dekker begon een verhouding met Mimi Hamminck Schepel. Hij werd correspondent in Duitsland voor de 'Opregte Haarlemmer Courant'; omdat hij niet zijn eigen mening mocht geven, verzon hij een krant (de 'Mainzer Beobachter') waaruit hij zogenaamd citeerde. Korte tijd woonde hij met Tine èn Mimi in Den Haag. Tine vertrok in 1870 weer naar Italië, waar ze vier jaar later overleed; bij haar begrafenis in Venetië was Douwes Dekker niet aanwezig. Na een korte, maar hevige vriendschap met de actrice Mina Kruseman trouwde hij in 1875 met Mimi. Ze gingen in Wiesbaden wonen en namen een pleegzoon in huis (Wouter Bernhold). Van een bewonderaar, Joh. Zürcher, kreeg Douwes Dekker in Nieder-Ingelheim een buitenhuis en als nationaal huldeblijk een lijfrente. De laatste jaren leefde hij rustig en onbezorgd met Mimi. Na zware astma-aanvallen overleed hij in februari 1887 in Nieder-Ingelheim, op de verjaardag van koning Willem III... Hij was de eerste Nederlander die zich liet cremeren.
Het pseudoniem Multatuli is ontleend aan Ovidius ('ipsa multa tuli non liviora fuga' en betekent: veel heb ik verduurd dat niet lichter is dan de ballingschap op zichzelf). Leven en werk van Douwes Dekker zijn nauw met elkaar verweven. Hij was een echte romanticus: twijfelde aan alle zekerheden en waarheden, was een gevoelsmens, moralist èn practicus, strijder tegen onrecht, sociaal hervormer, ironicus en sarcast, niet-monogaam, gedreven idealist, autodidact, eigenzinnig en egocentrisch, fantasierijk, hooghartig, tactloos..., kortom een romantische gespleten persoonlijkheid van Europees formaat met Napoleonneigingen en Jezus-allures!
Sinds 1946 bestaat het Multatuli-genootschap met het eigen tijdschrift 'Over Multatuli'. Op de Torensluis in Amsterdam staat sinds 1987 een standbeeld van Douwes Dekker. In de Multatuli-waardering is de laatste jaren een duidelijke kentering gekomen: de vrijwel unanieme bewondering en verering heeft plaats gemaakt voor veel negatieve kritiek (zie bijvoorbeeld de bundel artikelen Er is niets poëtischer dan de waarheid, 1987).
De belangrijkste werken van E. Douwes Dekker zijn: Hector (1832; treurspel); Losse bladen uit het dagboek van een oud man (1841-45); De eerloze (ook genoemd De hemelbruid en later De bruid daarboven, 1844); Max Havelaar (1860); Indrukken van den dag (1861); Minnebrieven (1861); Ideeën (1862-77; zeven bundels met 1282 genummerde notities, invallen, verhalen, parabels, voorspellingen enzovoort. De Ideeën bevatten ook een toneelstuk, 'Vorstenschool', en de geschiedenis van 'Woutertje Pieterse'); Japansche gesprekken (1865); De zegen Gods door Waterloo (1865); De Maatschappij tot Nut van den Javaan (1869); Duizend en eenige hoofdstukken over specialiteiten (1871) en Millioenen-studiën (1873). Van 1890 tot 1896 verschenen tien delen Brieven. Van de Volledige werken van Multatuli is een nieuwe uitgave in tweeëntwintig delen aan het verschijnen.