Didactiek: leerlingkenmerken
De leraar moet doelen kunnen kiezen, ordenen en formuleren. Voor deze doelen te kunnen bereiken, moet men echter vooraf nagaan of alle gewenste voorwaarden zijn voldaan. Daarna kan de leraar pas met de lessen starten. Om deze beginsituatie te bepalen moet men kijken naar de persoonlijke kenmerken van de leerlingen, de kenmerken van de omgeving,... In dit artikel gaat het om Leerlingkenmerken.Het begrip leerlingkenmerken
Leerlingkenmerken zijn competenties die bij een leerling aanwezig zijn. Deze kunnen ook gevormd worden via goed onderwijs. De kennis, vaardigheden en attituden die een leerling heeft om bepaalde opdrachten te kunnen uitoefenen, moet de leraar te weten komen. Zo kan de leraar zijn lessen opbouwen, zodat de les begint op het al behaalde niveau van de leerling en kan eindigen in de doelstelling die de leerkracht heeft opgesteld.De leraar moet dus kijken naar de voorkennis, cognitieve vaardigheden, metacognitieve vaardigheden, affectieve vaardigheden en leerstijl.
Voorkennis
Nieuwe kennis moet aansluiten bij aanwezige kennis. De leraar moet de voorkennis van de leerling weten. De voorkennis zijn de feiten, principes en begrippen die de leerling bezit wanneer hij een nieuwe les aanvat. De voorkennis isdynamisch, met als gevolg veranderbaar.Zoals iedereen weet verschillen leerlingen onder elkaar, dus de voorkennis ook. Het is dus belangrijk te peilen naar de voorkennis, omdat ze verantwoordelijk zijn naar de verschillen in de resultaten tussen de leerlingen. Van alle leerlingkenmerken heeft de voorkennis de meeste invloed op leerprestaties.
De hoeveelheid voorkennis dat een leerling beschikt, bepaalt hoe sneller de leerling nieuwe doelstellingen leert. Hoe meer de leerling al weet, hoe gemakkelijker hij/zij bijleert.
Cognitieve vaardigheden
Intelligentie neemt een centrale plaats bij de cognitieve vaardigheden. De leraar moet weten hoe de leerling leerinhouden verwerkt, hoe de leerling leerstof kan 'opslaan' en problemen oplost.Hieronder vindt u een overzicht van een aantal belangrijke cognitieve strategieƫn:
- analyseren: Stap voor stap uitzoeken welke verschillende aspecten aan een probleem, gedachtegang of theorie te onderscheiden zijn.
- structureren: Het samenbrengen van al gekende informatie met de nieuw verworven informatie en er een georganiseerd geheel van maken.
- selecteren: Een onderscheiding maken tussen belangrijke informatie en bijkomende informatie.
- memoriseren: het inprenten/ leren van informatie.
- vergelijken: het zoeken naar verbanden tussen verschillende delen van informatie.
- concretiseren: het voorstellen bij abstracte informatie.
- kritisch verwerken: een eigen inbreng creƫren en niet alles accepteren wat er gezegd of geschreven wordt.
- toepassen: het oefenen van nieuwe kennis