Risicofactoren in de taalontwikkeling
Er kunnen verschillende redenen zijn waarom kinderen niet hetzelfde taalniveau hebben als leeftijdsgenootjes. Dit kan komen omdat ze tweetalig zijn. Er kan ook sprake zijn van een taalontwikkelingsstoornis. Een belangrijke reden is ook dat er in het gezin onvoldoende stimulatie is op het gebied van taal. Hieronder worden deze drie redenen verder uitgelegd.
Tweetaligheid
Als ze op school of speelzaal komen, hebben tweetalige kinderen een achterstand in de taal die daar wordt gesproken. Kinderen die in hun eigen taal geen achterstand hebben, zullen in staat zijn om zich de tweede taal redelijk snel eigen te maken. Het is wel van belang dat er extra aandacht aan tweetalige kinderen wordt besteed, bijvoorbeeld door middel van een tutorprogramma.
Het komt ook voor dat kinderen een taalachterstand hebben in hun eerste taal. De sociaal-economische status en het opleidingsniveau van de ouders geven een indicatie van het taalaanbod van de moedertaal van het kind. Als kinderen thuis een taalarme omgeving hebben, kan het een probleem zijn om de tweede taal te leren. Het is dan ook van groot belang dat er zicht ontstaat op de taalvaardigheid in de eerste taal. Als blijkt dat deze onvoldoende wordt gestimuleerd, moeten er extra maatregelen worden genomen. De taalachterstand in het Nederlands moet zo vroeg mogelijk worden vastgesteld en geremedieerd (van Hell, 2004).
Taalontwikkelingsstoornissen
Een taalontwikkelingsstoornis is volgens Goorhuis en Schaerlaekens (2000, 109) ‘een stoornis in de opbouw van het taalsysteem, ten gevolge waarvan het taalbegrip en/of de taalproductie zich, in vergelijking met kinderen van dezelfde ontwikkelingsleeftijd, langzamer of anders ontwikkelt.’ Van Hell (2004) onderscheidt een vertraagde taalontwikkeling en een gestoorde taalontwikkeling. Van een vertraagde ontwikkeling is sprake als het taalgebruik achter loopt bij andere kinderen van dezelfde leeftijd. Van een gestoorde taalontwikkeling is sprake als een kind taal gebruikt dat niet in een bepaalde fase thuishoort.
Peuters met een achterstand in taalbegrip en taalproductie lopen de meeste risico’s om ook op latere leeftijd taalproblemen te ondervinden, vaak in combinatie met een lage intelligentie, leesachterstand en gedragsproblemen (Silva, Williams & McGee, 1987, in van Hell, 2004). Het is daarom belangrijk dat de achterstand zo vroeg mogelijk verholpen wordt. Dit kan door middel van VVE en gerichte tutoring.
Kinderen met gestoorde taalontwikkeling hebben niet genoeg aan alleen taalstimulering. Zij hebben vaak taaltherapie nodig en een op hen afgestemde behandeling. Het is van belang dat de stoornis zo vroeg mogelijk onderkend wordt. Door kindvolgsystemen in stimuleringsprogramma’s is de kans groter dat dit vroeg gebeurt.
Lage sociaal-economische status
Een derde (en de meest belangrijke) risicofactor is dat kinderen een achterstand in hun taalontwikkeling hebben, omdat ze in hun gezinnen niet voldoende gestimuleerd worden. Vaak zullen dit gezinnen zijn met een lage sociaal-economische status (SES).
Risicofactoren
Risicofactoren kunnen de kans op een ongunstige ontwikkelingsuitkomst vergroten. Het gaat om factoren als armoede, slechte woonomstandigheden, onveiligheid, eenoudergezin, huwelijksproblemen en ingrijpende gebeurtenissen. Uit onderzoek blijkt dat naarmate een kind met veel van zulke factoren wordt geconfronteerd, de cognitieve en psychosociale ontwikkeling minder gunstig verloopt. Ook opvoedingsstressoren bij de ouders kunnen een risico zijn voor de ontwikkeling van kinderen (Leseman en van der Leij, 2004).
Verschil in taalaanbod
Stimulatie en een rijk taalaanbod zijn van cruciaal belang voor de taalontwikkeling van kinderen. Uit onderzoek blijkt dat er grote verschillen zijn tussen gezinnen in de kwantiteit en kwaliteit van het taalaanbod. Middenklassekinderen in de leeftijd van 3 jaar hebben twee keer zo veel taal gehoord als lagereklassekinderen in dezelfde leeftijd (Hart en Risley, 1995, in Leseman en van der Leij, 2004).
Leseman en van der Tuijl (2004, in Leseman en van der Leij, 2004) onderzochten de verschillen in het taalaanbod bij autochtone en allochtone gezinnen. Het bleek dat er in dezelfde mate taal wordt gebruikt in situaties waarbij het over de directe omgeving gaat. Bij Nederlandse middenklassegezinnen werden er echter veel meer gesprekken gevoerd over het verleden en de niet onmiddellijke nabijheid (gedecontextualiseerd taalgebruik). Er werden verhalen verteld, er werd verteld over belevenissen en er werd voorgelezen. In dit taalgebruik is er sprake van complexere zinsconstructies en grammatica. Zinnen hangen met elkaar samen op zowel lokaal als globaal niveau. Er worden ook meer en moeilijker woorden gebruikt (Leseman en van der Leij, 2004). In lagere sociale milieus wordt taal relatief vaak gebruikt als restricted code: om te sturen, verbieden en bevelen. In hogere milieus is taal een middel om de omgeving te begrijpen (van Hell, 2004). Op linguïstisch niveau blijkt dat in lagere milieus vooral wordt aangewezen. In hogere milieus worden er expliciete instructies gegeven, er worden dingen benoemd, beschreven en verklaard (Weizman en Snow, 2001).
Aangepast taalgebruik
Uit andere onderzoeken blijkt dat ouders uit middenklassemilieus hun kinderen veel vaker stimuleren om zelf problemen op te lossen door middel van scaffolding. Er wordt gestimuleerd tot abstract, representationeel denken. Volwassenen maken veel gebruik van child directed speech: taal die rechtstreeks naar het kind is gericht. Ze passen hun taalgebruik aan aan het taalniveau van het kind. De afstemming is gericht op de communicatie tussen verzorger en kind. Volwassenen stellen vragen en gebruiken strategieën als expansie om het taalgebruik te verbeteren. In lagere sociale milieus worden vaker concrete opdrachten gegeven of de handeling wordt door de opvoeders uitgevoerd (van Hell, 2004).
© 2008 - 2024 Princessfiona, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
Thuistaal en schooltaalDe taal die kinderen thuis praten en de taal die kinderen op school gebruiken is niet hetzelfde. Er zitten twee belangri…
Het Bachelor-Master systeemSinds een aantal jaar is het systeem voor studeren veranderd in Nederland. Dit geldt voor de meeste HBO- en WO opleiding…
Bronnen en referenties
- Hell, J. van (2004). Vroege taalontwikkeling en tweetaligheid: verloop, problemen en interventies. In: P. Leseman en A. van der Leij (red.). Educatie in de voor- en vroegschoolse periode. (p. 79 - 92). Baarn: Hbuitgevers.
Goorhuis, S.M. & A.M. Schaerlakens (2000). Handboek taalontwikkeling, taalpathologie en taaltherapie bij nederlandssprekende kinderen. Leusden: de Tijdstroom.
Leseman, P & A. van der Leij (2004). Vroege stagnaties en achterstanden in ontluikende schoolvaardigheden: aangrijpingspunten voor voor- en vroegschoolse interventieprogramma’s. In: P. Leseman en A. van der Leij (red.). Educatie in de voor- en vroegschoolse periode. (p. 11-24). Baarn: Hbuitgevers.
Weizman, Z.O & C.E. Snow (2001). Lexical input as related to childrens’vocabulary acquisition: Effects of sophisticated exposure and support for meaning. Developmental Psychology, 37 (2), 265 – 279