Woordenschat Duits: uitdrukken van tijd
Je bent in Duitsland en je wil vragen hoe laat het is. Of men vraagt je aan de telefoon naar een datum. Of je wil weten hoe je een bepaald seizoen in het Duits zegt. Hieronder de belangrijkste woordenschat in dat verband.
Dagen
Nederlands | Duits |
maandag | Montag |
dinsdag | Dienstag |
woensdag | Mittwoch |
donderdag | Donnerstag |
vrijdag | Freitag |
zaterdag | Samstag |
zondag | Sonntag |
Verschillend van het Nederlands is dat de dagen net zoals de maanden in het Duits een lidwoord krijgen: der (mannelijk). Dat lidwoord heb je bijvoorbeeld nodig als je wil zeggen:
- vandaag is het de 25ste juli
- heute ist der fünfundzwanzigste Juli
Bovendien moet je er op letten dat de dagen en de maanden een hoofdletter krijgen.
Maanden
Nederlands | Duits |
januari | Januar |
februari | Februar |
maart | März |
april | April |
mei | Mai |
juni | Juni |
juli | Juli |
augustus | August |
september | September |
oktober | Oktober |
november | November |
december | Dezember |
Seizoenen
Nederlands | Duits |
lente | Frühling |
zomer | Sommer |
herfst | Herbst |
winter | Winter |
Ook de seizoenen zijn mannelijk, dus krijgen het lidwoord der en worden met hoofdletter geschreven.
Het uur uitdrukken
Nederlands | Duits |
een kwartier | ein Viertel |
een uur | eine Stunde |
een minuut | eine Minute |
een week | eine Woche |
hoe laat | wie spät |
Enkele concrete voorbeelden:
- het is 9 uur: es ist 9 Uhr
- het is kwart voor 10: es ist Viertel vor zehn
- het is half twee: es ist halb zwei
- het is kwart na 7: es ist Viertel nach sieben
- het is 10 voor 3: es ist zehn vor drei