Begrippen uit de Pragmatiek (studie naar taalgebruik)
Taalkunde, ook wel taalwetenschap of linguïstiek, bestaat uit verschillende deelgebieden. Ze bestaat uit bijvoorbeeld uit lexicologie (woordleer), semantiek (woordbetekenis), structuralistisch taalkunde waaruit fonologie, morfologie en syntaxis (ontwikkeling grammaticamodellen) en pragmatiek. Pragmatiek is het deelgebied waarin de relatie tussen tekens het gebruik ervan wordt bestudeerd. Kort gezegd is het de studie naar taalgebruik. Er zijn vele vaktermen die worden gebruikt binnen dit deelgebied van taalkunde. Elk hebben zij te maken met de studie naar taalgebruik.
Appell
Een component van taalgebruikssituaties waarin de uiting vooral bedoeld is als beroep op de hoorder. Theorie door Bühler. Een vergelijkbaar begrip is '
conatief'.
Ausdruck
Een component van taalgebruikssituaties waarin de uiting vooral bedoeld is om iets uit te drukken over jezelf. Het begrip komt uit de theorie van Bühler. Een vergelijkbaar begrip is '
expressief'.
Competence
Het systeem van taalkundige kennis die de sprekers van een taal gebruiken. De tegenhanger is 'Performance'. Beide spreuken zijn het leven in geroepen door Noam Chomsky.
Conversationele implicatuur
Implicatuur die routinematig voortkomt uit letterlijke betekenissen. Je thematiseert de implicatuur als het ware. De interpretatie gaat zonder afwegingsproces.
Coöperatief principe
Hetgeen wat de algemene communicatieve reactie tussen mensen beschrijft. Het werkt in twee opzichten: de spreker houdt zich altijd aan het principe, maar gaat er ook van uit dat de toehoorder dit doet.
Constatieve uiting
Uitingen die waarheidsfunctioneel zijn in filosofisch opzicht. De uiting verhoudt zich tot de werkelijkheid als waar of onwaar.
Darstellung
Een component van taalgebruikssituaties waarin een toestand in de wereld wordt beschreven. Theorie door Bühler. Een vergelijkbaar begrip is '
referentieel'.
Deixis
Het gegeven dat sommige taaluitdrukkingen afhankelijk zijn van de situatie waarin ze gebruikt worden. De context/situatie is nodig om de betekenis te achterhalen van de taaluitdrukking.
Diachrone analyse
Analyse waarbij de veranderingen in taalregels door de tijd heen worden onderzocht. (Saussure)
Fatische functie
Wanneer taaluitingen voor bedoeld zijn om het contact tussen spreker en hoorder te leggen of te onderhouden. Het meest voorkomende gesprek is (waarschijnlijk) een standaard praatje over het weer.
Gedragscommunicatieve opvatting
De opvatting van gedrag als een bepaald teken. Bijvoorbeeld wanneer je iemand over straat fluitend ziet lopen, en concludeert dat het een vrolijk mens is.
Icoon
Een van de drie tekens volgens Ch. S. Peirce. Iconen functioneren op basis van een gelijkenisrelatie. Denk aan cartoons, landkaarten en foto's. Ze hebben gelijkenis met dat waar naar verwezen wordt, en worden daarom ook zo opgevat.
Illocutie
Illocutieve functiebenamingen gaan over de bedoeling die de spreker met zijn uiting heeft, als het ware de 'communicatieve strekking' van wat hij of zij zegt.
Implicatuur
Houdt zich bezig met de meest voor de hand liggende betekenis van taaluitingen, los van hetgene wat letterlijk bedoeld wordt (dus los van de semantische betekenis). Er bestaat conventionele en conversationele implicatuur.
Index
Een van de drie tekens volgens Ch. S. Peirce. De relatie tussen dit teken en de betekenis is op feitelijke aangrenzendheid gebaseerd. Bijvoorbeeld 'de schaduw van een tak' verwijst naar 'de maan'. 'Rillen' verwijst naar 'het koud hebben'.
Indirecte taalhandeling
De letterlijke betekenis heeft een andere illocutieve (bedoelde) betekenis dan de spreker bedoelt. Een al heel normaal geworden zin zou zijn 'Kun je het zout aangeven?'. Wanneer je letterlijk antwoord geeft zou je zeggen: 'Ja, ik kan de zout aangeven'. Maar indirect heb je door dat het een verzoek is om het zout aan te geven.
Inferentiële implicatuur
Implicatuur die de hoorder tot stand brengt zinsbetekenissen te relateren aan dingen die al in het geheugen aanwezig zijn. De hoorder maakt dus gebruik van voorstelling van de wereld uit het geheugen.
Inherent
Onlosmakelijk verbonden. Bijvoorbeeld bij indexen, wanneer je denkt aan intonatie of toonhoogte.
Langue
Het geheel van grammaticale regels dat de taalproductie- en bewerking ervan beheert. Het gaat hier om het taalsysteem. Tegenovergestelde is 'parole'.
Loze/ lege bewering
Wanneer er eigenlijk niets valt te concluderen over de betekenis van de uitspraak, dan is de uitspraak 'leeg' of 'loos'. Vaak een bewering van iets dat niet bestaat, dit kan dan niet waar maar ook niet onwaar zijn.
Maxime
Een richtlijn die gebruikers van taal meestal al gebruiken zonder dat ze het door hebben. Taalkundige Grice stelde vier verschillende maximes vast, namelijk de kwantitatieve, kwalitatieve, stijl- en relevantiemaxime. Lees meer over deze verschillende maximes in
dit artikel.
Objectiveren
Wanneer iemand bepaalde informatie wil overdragen, moet hij of zij wat er in gedachten zit 'objectiveren'. De informatie moet een uiterlijke vorm krijgen, zodat het 'waarneembaar' wordt.
Parole
Het taalgebruik. Gaat niet alleen om bijvoorbeeld de toepassing van grammatica, maar ook om versprekingen, foutjes en slordigheden tijdens het taalgebruik. Het tegenovergestelde is 'langue'.
Performance
Taal wordt gezien als een reeks van specifieke uitingen. Ook wel het geheel van afzonderlijke praktische systeemtoepassingen. Je zou het parallel kunnen zien aan 'parole'. (Chomsky)
Performatief werkwoord
Een werkwoord dat als doel heeft om een verandering in de wereld te weeg te brengen. Wanneer je het werkwoord gebruikt, breng je de verandering al in. Denk aan deze zin "Ik verklaar hierbij dat je 5 jaar in de gevangenis moet zitten."
Perlocutie
Via/op grond van de act van het spreken. Zie ook onderstaand begrip.
Perlocutief effect
Het effect dat gerealiseerd wordt door de hoorder. Dit kan anders zijn dan het illocutief bedoeld was.
Perlocutionary sequel
Een effect van de hoorder (perlocutief effect) dat niet geïntendeerd was.
Pragmatische ambiguïteit
Wanneer werkwoorden op twee manieren gebruikt kunnen worden, en daarmee twee verschillende taalhandelingen vervullen.
Propositie
Een bewering die ofwel waar, ofwel onwaar is. Dat geldt niet voor vragen, wensen of uitroepen.
Realisatiecondities
De voorwaarden die gesteld worden voor het realiseren van de communicatie. De condities zijn bepaald door Searle. Hij onderscheidt de inhoudsconditie, de oprechtheidsconditie, de voorbereidende conditie en de essentiële conditie. Ook wel voorwaarden genoemd (realisatievoorwaarden).
Representatie
Een representatie verwijst naar iets wat het zelf eigenlijk niet is. Als je een foto hebt van Jantje, is het niet Jantje, maar een foto van hem. De foto is de representatie van Jantje.
Semantische betekenis
Letterlijke betekenis.
Symbool
Een van de drie tekens volgens Ch. S. Peirce. Een teken dat niet natuurlijk is. Denk aan tekens als verkeersborden en morsetekens. Taal is ook een symbolisch tekensysteem.
Synchrone analyse
Analyseren van regels die de grammatica van een taal karakteriseren op een bepaald moment in de ontwikkeling. (Saussure)
Taalfunctie
De rol die taal speelt bij een bepaalde taaluiting. Taalfuncties zijn verdeeld in: emotieve, referentiële, conatieve, fatische, metalinguistische en poetische taalfuncties. Een theorie door Roman Jakobson.
Taalgebruikstheorie
Een samenhangend geheel van uitspraken die verschillende aspecten van het menselijk taalgedrag systematisch beschrijven en verklaren (wanneer dat mogelijk is).
Taalhandeling
De manier waarop taal gebruikt wordt. We kennen representatieve, directieve, commissieve, expressieve en declaratieve taalhandelingen. Meer over deze verschillende taalhandelingen lees je hier:
De taalhandelingstheorie van J.R. Searle.
Teleologisch
Wanneer de zender van een boodschap de bedoeling heeft te communiceren.
Wederzijdse assumptie
Het principe van samenwerking ligt ten grondslag (Grice).