Maria Montessori - Montessori onderwijs
Maria Montessori was een Italiaanse arts met een grote belangstelling voor opvoeding. Volgens haar zijn niet alleen ouders verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen, ook de maatschappij speelt daarbij een rol. De opvoeder moet vooral de voorwaarden scheppen en het kind zelf keuzes laten maken. Kinderen zijn in principe vrij en moeten er zelf iets van maken.
Uitgangspunten
Kinderen zijn actieve wezens. Ze willen niet alleen onafhankelijk zijn, ze willen ook de kennis verwerven die daarvoor nodig is. Elk kind is uniek en ontwikkelt zich op zijn eigen manier in zijn eigen tempo. Ze verschillen in talenten, aanleg en belangstelling. Kinderen ontwikkelen zich niet geleidelijk. Je ziet explosies: opeens kan een kind iets wat het gisteren nog niet kon. Kinderen hebben andere behoeften dan volwassenen, omdat ze in een andere fase van hun ontwikkeling zitten. Die behoeften worden bepaald door de ‘gevoelige periode’ waarin een kind op dat moment zit. In die periode staat het kind extra open voor indrukken die bijdragen aan een bepaald aspect van zijn ontwikkeling.
Montessorischool
Om zich optimaal te ontwikkelen, heeft een kind een omgeving nodig waarin het de kans krijgt dat op zijn eigen manier te doen en waarin het ervaringen opdoet die aansluiten bij zijn behoeften. Je vindt dit terug in de opzet van het montessorionderwijs. De leerkracht zorgt ervoor dat het kind die ervaringen kan opdoen door de omgeving zo in te richten, dat het aanbod aansluit bij de behoeften van het kind op dat moment.
De montessorileerkracht volgt het kind niet alleen in zijn ontwikkeling, maar stimuleert het, daagt het uit om zichzelf verder te ontwikkelen. Zij prikkelt het kind, maar het kind is vrij om daar op te reageren. De kinderen werken zelfstandig in hun eigen tempo aan zelfgekozen taken.
Je moet als leerkracht goed weten waaraan een kind op dat moment behoefte heeft, aan welk aspect van zijn ontwikkeling het op dat moment werkt. Dit betekent dat je algemene kennis over de ontwikkeling van kinderen moet hebben, maar vooral ook dat je heel goed moet observeren.
Groepsindeling
Ieder kind volgt zijn eigen ontwikkelingslijn, maar in die lijn kun je verschillende fasen herkennen. Tussen de drie en de zes jaar hebben kinderen behoefte aan zintuiglijke waarnemingen en aan ordening. Kinderen leren in deze fase door te doen. Tussen hun zesde en hun twaalfde jaar richten kinderen zich meer op de buitenwereld.
De indeling in groepen op school sluit aan bij de leeftijdsfasen waarvan Montessori uitgaat. De kinderen zitten niet in jaargroepen, maar in heterogene groepen. In de onderbouw zitten kinderen van vier tot zes jaar, in de middenbouw kinderen van zes tot negen jaar en in de bovenbouw kinderen van negen tot twaalf jaar. Het onderwijs sluit op die manier goed aan bij de behoeften die passen bij de ontwikkelingsfase van de kinderen.
Materialen
Kinderen leren door handelend bezig te zijn. Voor hun leerprocessen beschikken ze over materialen die speciaal zijn ontwikkeld voor het montessorionderwijs. De materialen hebben de volgende kenmerken:
- Een korte introductie is voldoende om ermee aan de slag te gaan.
- Kinderen ontdekken zelf wat ze met het materiaal kunnen leren.
- Ze kunnen er zelfstandig mee werken.
- De controle op fouten is ingebouwd.
- Het materiaal sluit aan bij de belangstelling van de kinderen.
- Het materiaal ziet er simpel en kunstzinnig uit.