Methodisch begeleiden als leerkracht
Wanneer je een doel wilt bereiken, dan doe je dat volgens een bepaalde methode. Je doet het volgens een weldoordacht, vaststaand stappenplan. In dit stappenplan ga jij werken naar een vooraf gesteld doel. Dit doel bereik je door verschillende stappen en fasen van te voren te beschrijven en vervolgens uit te voeren. Ook evalueren staat centraal in methodisch handelen. Het is belangrijk dat je jouw eigen werk evalueert zodat je je bewust wordt van jouw eigen resultaten.
Opzet methodisch handelen
Wat is methodisch handelen?
Er zijn verschillende kenmerken van methodisch handelen, namelijk:
- Je moet kijken naar de hulpvragen van iemand. Wat heeft die persoon of groep nodig?
- Je werkt naar een doel toe. Je kijkt naar de toekomst. Waar wil je naar toe streven?
- Er is sprake van een plan. Hierin staat beschreven hoe je de route hebt uitgestippeld richting het doel.
- De uitvoering doe je volgens het door jou vooraf gemaakt plan.
- Evalueren is belangrijk om te kijken hoe het proces van methodisch handelen in deze situatie is gegaan. Zo kun je voor de volgende keer terugkijken naar je vorige plannen.
De beginsituatie
Je hebt twee verschillende soorten beginsituaties. Het doel waar je naar streeft kan namelijk voor een individu of voor een groep beschreven worden. Wanneer je een plan voor een groep schrijft, moet je van tevoren de doelgroep kennen. Voorbeelden van doelgroepen kunnen zijn: autisme, ADHD, verslaafden of dyslexie. Je moet je van te voren verdiepen in deze doelgroep. Dit kun je doen volgens een vragenlijst:
- Hoe groot is de groep?
- Welk geslacht heeft de groep?
- Welke nationaliteiten hebben de deelnemers?
- In welke leefomstandigheden leven de deelnemers? (Bij ouders, begeleid wonen, pleeggezin)
- Welke religies hebben de deelnemers?
- De achtergrond van de deelnemers. Sommigen hebben een achtergrond die veel invloed heeft op hoe hij/zij nu in het leven staat. Dit kan zijn door een stoornis, het zijn van een vluchteling of door seksuele geaardheid.
Ieder mens is uniek, het is dus niet de bedoeling om alle deelnemers over een kam te scheren. Daarvoor is ook een individuele analyse nodig. Dit kun je doen door de deelnemers van tevoren te observeren, persoonlijke gesprekken te voeren of door een vragenlijst in te laten vullen per individu.
Het doel vaststellen
Een doel is iets wat je wilt verwezenlijken. Je wilt iets vernieuwen, richting een nieuwe situatie. Het doel zegt niet alleen iets over waar je naar toe wilt streven, maar ook over hoe je het moet doen. Een doel formuleer je volgens de smart-methodiek. Deze methodiek is bedacht om duidelijk op papier te hebben welk doel voor ogen je hebt. In deze methode beschrijf je wanneer je het doel bereikt wilt hebben. Belangrijk is dat je een tijdslimiet hebt, zodat je niet blijft uitstellen. Andere methodieken zoals prisma- en woop-methode hebben dit niet.
Specifiek,
meetbaar,
acceptabel,
realistisch en
tijdsgebonden
- S-pecifiek: houdt in dat je het doel zo concreet mogelijk formuleert.
- M-eetbaar: houdt in dat je kunt controleren of je het doel bereikt hebt.
- A-cceptabel: houdt in dat het acceptabel is om de deelnemer(s) dit doel te laten verwezenlijken.
- R-ealistisch: houdt in dat het haalbaar is voor de deelnemer(s).
- T-tijsgebonden: houdt in dat je in het doel formuleert wanneer het doel bereikt moet zijn.
Voorbeeld:
De leerlingen hebben na de les van 20 minuten een tekst van ten minste dertig woorden geschreven over ten minste drie hobby's, op het niveau van de taalmethode waar de school zich aan houdt.
Smart | |
Specifiek | De leerlingen moeten een tekst opschrijven. |
Meetbaar | De tekst van dertig woorden over drie hobby's is geschreven. |
Acceptabel | De leerlingen zitten op dit niveau volgens de taal-methode. |
Realistisch | De leerlingen hebben voldoende de tijd. |
Tijdsgebonden | Na de les van 20 minuten moet het doel bereikt zijn. |
Je kunt een doel stellen als minimale eis voor de hele doelgroep of per niveau een doel stellen. Bijvoorbeeld de leerlingen die verder zijn in hun taalontwikkeling schrijven een tekst van vijftig woorden.
Het plan schrijven
Wanneer je de beginsituatie hebt beschreven en de doelen hebt vastgesteld, kun je beginnen met het opstellen van een plan. In dit plan verwerk je alle informatie om de doelen te kunnen verwezenlijken. Er is hier niet een vast schema voor. Je moet ervoor zorgen dat alle informatie die je nodig heb erin zit. In een goed plan beschrijf je:
- De beginsituatie
- De doelen
- Een activiteitenlijst
De activiteit | De vijf W's | Begintijd | Eindtijd |
Dobbelspel | Wie, wat, waar, wanneer en waarom | 10:30 | 11:00 |
Je kunt ook een
lesvoorbereidingsformulier gebruiken om je doel te behalen.
Het plan uitvoeren
Het uitvoeren van een plan gebeurt ook door middel van een stappenplan:
- Motiveren
- Instrueren
- Begeleiden
- Bewaken van het proces
Allereerst moet je de deelnemers
motiveren. Dit doe je door het gesprek aan te gaan en te vertellen wat de opdracht is. Dit kan ook door middel van een spel of filmpje. Intrinsieke motivatie zorgt voor de beste resultaten. Je leidt het onderwerp in om de kinderen nieuwsgierig te maken naar het door jou geschreven plan. Voorafgaand aan de activiteit kun je vragen of de deelnemers er zin in hebben. Doe dit alleen wanneer je ziet dat de leerlingen er gemotiveerd uitzien, anders kan het averechts werken.
Vervolgens ga je de opdracht
instrueren. Dit doe je door middel van een verbale- of non-verbale instructie. Je vertelt de bedoeling van de activiteit. Dit kan door middel van het voordoen van de activiteit, alleen of samen met een leerling. Ook kun je het stap voor stap doen met de leerlingen als je het klassikaal wilt doen.
De manier van begeleiden hangt per situatie af. Je benadert een leerling met het syndroom van Down anders dan een leerling op het regulier onderwijs. Ook hangt het af van het vooraf gestelde doel. De manier van begeleiden is anders tijdens een knutselles dan tijdens een taalles. Je moet je manier van begeleiden aanpassen per doelgroep. Iedereen heeft zijn eigen karaktereigenschappen. Soms zal je je begeleiding aan moeten passen om het doel te kunnen bereiken.
Wanneer je aan het begeleiden bent, moet je zorgen dat alles ook goed verloopt. Door het
bewaken van het proces
houd je de groep in de gaten. Blijf jezelf afvragen tijdens de activiteit of alles nog volgens het plan verloopt, je begeleiding nog naar wens verloopt en of je opdracht nog werkt. Wanneer een van deze drie niet past, dan is het mogelijk dat de doelen minder snel behaald worden. Door flexibel te zijn kun je tijdens de activiteit altijd je plan nog aanpassen.
De evaluatie
Dit is de laatste, maar zeker niet de onbelangrijkste stap. De evaluatie zorgt ervoor dat jij voor een volgende keer weet wat je gedaan hebt en of het goed ging. Zo nodig kun je aanpassingen maken voor in je volgende plan. De evaluatie bestaat uit een aantal vragen. De een zal waardevoller zijn dan de ander, dit verschilt per situatie. Je kunt ook vragen weghouden als ze niet relevant zijn.
- Zijn de doelen bereikt?
- Was mijn manier van begeleiden voldoende?
- Was de activiteit geschikt?
- Waren de taken goed verdeeld?
- Was het tijdschema haalbaar?
- Waren er voldoende materiaal, gereedschap, leer- en hulpmiddelen aanwezig?
- Waren de ruimtes en indeling geschikt?
Je kunt evalueren op verschillende manieren. Door middel van een interview met betrokkenen, de activiteit laten observeren, een vragenlijst, een verslag of opdracht. Je kunt jezelf evalueren maar je kunt ook je cliënten, collega's of derden om feedback vragen.
Uit je evaluatie trek je conclusies. Evalueren is niet alleen terugkijken, maar ook vooruitkijken naar hoe je het de volgende keer beter kunt doen.