Samenvatting: Dynamiek en Stagnatie
Samenvatting van het examenkatern VWO van Wolters Noordhoff voor het examenonderwerp Dynamiek en Stagnatie.
Voorspel: Holland in de 15e en 16e eeuw
§1.1 Een vroeg verstedelijkte samenleving
Aanvankelijk was Holland door de moerassige en met veenlagen bedekte grond vrijwel onbewoonbaar. In de Hoge Middeleeuwen werd dit veen echter ‘lekgeprikt’, een proces dat zich voltooide rond 1300, zodat de grond geschikt werd voor landbouw. Tegelijkertijd ontstonden er een aantal steden, die echter nog ver achter lagen op Hanzesteden in het oosten. In de 14e en 15e begon de veenbodem echter in te klinken, de grond zakte tot onder het niveau van de rivieren en werd opnieuw moerassig. Deze crisis leidde tot een grote urbanisatie, waardoor Holland het meest verstedelijkte gebied van Europa werd. Bij gebrek aan landbouwmogelijkheden, richtten de bewoners zich op andere zaken, zoals handel, visserij, scheepvaart en nijverheid en profiteerden hierbij van hun ligging op het kruispunt van handelsroutes. De ontwikkeling van de handel leidde ertoe dat steden zich specialiseerden.
Toch lag Holland in begin van de 16e eeuw nog ver achter op Vlaamse en Brabantse steden en nergens was brood zo duur als in Holland, doordat veel van het graan ingevoerd moest worden. Later werd dit echter een voordeel, daar Holland gevrijwaard bleef van Malthusiaanse spanningen(de theorie dat als de bevolking sneller groeit dan de voedselvoorzienende mogelijkheden van een gebied er conflicten ontstaan die de bevolkingsgroei negatief beïnvloeden). Toen de bevolking groeide steeg de graanprijs ook in Holland, maar niet zo erg als in andere landen en zodoende bleven grote hongersnoden uit.
§1.2 Opkomst van Holland
Om de tekorten op de graanproductie aan te vullen voeren Hollandse kooplieden al vroeg naar de Oostzee, waar de plaatselijke adel de graan tegen relatief lage prijzen verkocht. Om het in Holland te krijgen moest men echter langs de Hanzesteden die de Oostzee als hun gebied zagen en die de Nederlands bij de Sont wilden weren, met als resultaat vier Sontoorlogen tussen 1438 en 1544. Behalve de voedselopbrengst had het graan uit de Oostzee nog een bijgevolg, het vormde namelijk de basis van een internationaal handelsnetwerk. Noord-Hollanders voeren op de Oostzee en exporteerden goederen die de Zuid-Hollanders en Zeeuwen uit Zuid-Europa haalden, alsmede eigen producten. Zo ontstond een handelssysteem waarin de ligging van de Nederlandse kustprovincies optimaal werd gebruikt. Om de grote variëteit aan handelswaar te accomoderen, werd de Nederlandse handelsvloot steeds groter en geavanceerder, waardoor niet alleen luxegoederen rendeerde maar ook het vervoeren van bulkgoederen aantrekkelijk werd. Bovendien konden de Hollanders en Zeeuwen ervaring opdoen met de handel over zee, die risicovol was. Zo ontstonden er partenrederijen waarin meerdere kooplieden een aandeel namen in een schip, om risico’s te beperken.
Een tweede verklarende factor achter de opkomst van Holland is de commercialisering van de landbouw. Vanwege de aanvoer van goedkoop graan richtten de boeren zich meer op industriële handelsgewassen. De boeren waren hiertoe in staat doordat ze de overhand kregen in de strijd tegen het water. Door ‘de kleine ijstijd’ die in de 16e eeuw ontstond zakte de zeespiegel waardoor boeren in staat waren het water weg te pompen en zelfs meren droog te leggen. Ook het dijkonderhoud werd beter geregeld doordat boeren zich organiseerden in waterschappen.
§1.3 De val van Antwerpen
Hoewel het steeds beter ging met Holland, lagen de textielsteden Antwerpen en Brugge nog mijlenver voor. Aanvankelijk was Brugge de belangrijkste stad maar nadat ze getroffen werd door oorlog nam Antwerpen deze rol over. Antwerpen profiteerde van het feit dat de Portugezen in 1498 een directe route naar Azië vonden, daar alle Aziatische goederen nu niet over land en via Italië Europa binnenkwamen, maar over zee via Antwerpen. Rond 1550 had de stad zelfs 80% van de complete export uit de Nederlanden in handen. Toen de Spaanse veroveringen in Zuid-Amerika echter steeds groter werden, verschoof het epicentrum van de internationale handel naar het Spaanse Sevilla. Verder droogde de handel uit Italië door oorlogen op en ging Spanje later failliet, waardoor veel Antwerpse kooplieden hun geld kwijt waren.
De nekslag voor Antwerpen was echter de Nederlandse Opstand. Dit kostte Spanje veel geld en ze gingen in 1575 opnieuw failliet. Weer werden veel handelaren meegesleept maar ook de Spaanse soldaten werden de dupe en gingen muiten. Antwerpen werd dagenlang geplunderd en sloot zich als gevolg daarvan in 1576 aan bij de Opstand, maar viel in 1585 weer in Spaanse handen. Dit had desastreuze gevolgen, daar de Noord-Nederlanders de schelde afsloten, waardoor er geen handel over zee meer mogelijk was voor Antwerpen. De val van Antwerpen betekende een ommekeer voor de Noordelijke Nederlanden. Vlaamse en Brabantse kooplieden trokken met al hun kapitaal en kennis naar het noorden, waardoor Holland kon uitgroeien tot het centrum van het handelskapitalisme.
§1.4 Een versnipperd land
De Nederlanden kenden aanvankelijk nauwelijks een centraal bestuur, maar Karel V zette het proces dat de Bourgondische vorsten hadden ingezet voort en vormde o.a. de Raad van State. De verschillende gewesten bleven echter een grote macht uitoefenen en verzetten zich tegen belastingen, tenzij ze die zelf mochten innen. Ook Filips probeerde centrale belastingen in te voeren in de vorm van de Tiende Penning, maar dit voorstel was slechts voedsel voor de Opstand. Ook de Republiek kreeg na zijn oprichting in 1588 geen centraal gezag. De verschillende gewesten handelden vooral naar hun eigen voordeel, bewaakten hun privileges en handelden zeer protectionistisch om de lokale nijverheid te beschermen. Hierin werden zij geholpen door de stedelijke gilden, die het vrijwel onmogelijk maakte voor nieuwkomers om zich in de stad te vestigen.
De verschillen tussen de kust- en landprovincies waren echter groot. Van commerciële landbouw had men in Overijssel en Gelderland nauwelijks gehoord, daar waren de boeren veelal nog steeds zelfvoorzienend. Toch waren de delen van de Republiek financieel met elkaar verbonden en wisten ze vaak uiteindelijk wel goed voor de gemeenschappelijke handelsbelangen op te komen. Deze handelsbelangen werden vooral gewaarborgd door een bovenlaag van kooplieden-regenten, die vaak nauwe banden hadden met de handel. Ze benoemden elkaar en waren ze van mening dat alleen welgestelden voor het algemeen belang op konden komen en de verleiding zichzelf te verrijken konden weerstaan.
Met name in Holland werd dit systeem al vrij snel een succes en leerden de bestuurders door het gebrek aan één sterke figuur die de lakens uitdeelde al snel met elkaar te onderhandelen.
De economie in de Gouden Eeuw
§2.1 Centrum van de wereldhandel
De Oostzeehandel, de moedernegotie, bleef gedurende de Gouden Eeuw van groot belang. De handel in graan bereikte zijn hoogtepunt tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621), toen er onbeperkt graan geleverd kon worden aan Spanje. Tijdens de oorlog met Spanje werd de handel meermalen onderbroken doordat Spanje handelsblokkades opwierp, maar het hield deze nooit lang vol. Spanje had Nederland nodig voor haar graan en hout uit de Oostzee en Nederland Spanje voor het zilver uit Zuid-Amerika. De Nederlandse handelsvloot handelde niet alleen in goederen, maar vervoerden ook goederen voor anderen. De Nederlanders waren de vrachtvaarders van Europa.
Bovendien breidde de Nederlanders hun handel in de Oostzee ook uit en gingen ze bijvoorbeeld handelen met Rusland (1584) en Noorwegen (1611). Ze kwamen via deze contacten ook op het spoor van grote scholen walvissen, waardoor traanolie een belangrijk exportproduct werd. De Hollanders drongen steeds noordelijker door maar gingen ook steeds verder naar het zuiden, naar het Middellandse Zeegebied. Hier namen ze de handel in Aziatische luxegoederen gedeeltelijk over van de Venetianen.
Ook ging men zich toeleggen op de intercontinentale handel, zo tegen het eind van de 16e eeuw. In 1597 arriveerde de eerste lading Javaanse pepers in Amsterdam en rond 1600 waren de Nederlanders al de belangrijkste importeurs van Oost-Indische specerijen en geleidelijk brachten ze steeds meer Aziatische producten mee terug.
Zelfs de Afrikaanse kust bleef niet gevrijwaard van de Nederlanders, in 1637 veroverde ze het fort Elmina aan de Goudkust op de Portugezen en gingen zich toeleggen op de slavenhandel. De handel met het Spaanse Zuid-Amerika bleef echter beperkt, net als de handel met Noord-Amerika, waaruit slechts tabak werd ingevoerd. De slaven uit West-Afrika werden vooral gebruikt op de suikerplantages in het Caribisch gebied.
§2.2 De organisatie van de handel
Om de handel in Amsterdam gemakkelijker te maken, richtte men enkele financiële instituten op, zoals de wisselbank in 1609, waar kooplieden gemakkelijk geld konden wisselen en overboeken. Dit was uniek voor die tijd en maakte het des te aantrekkelijker om in Amsterdam te handelen. Het belangrijkste orgaan was echter de koopmansbeurs, waar niet alleen gehandeld kon worden in goederen maar ook in aandelen en termijncontracten, die het recht gaven op een bepaald tijdstip goederen te kopen voor een vaste prijs. Verder konden er o.a. verzekeringen worden afgesloten.
Het handelskapitalisme werd gedomineerd door kooplieden-ondernemers, die actief waren in handel en nijverheid en hun winsten weer in hun compagnieën stopte, vaak familiebedrijven.
Ook de handel in Indië werd aanvankelijk door groepjes koopmannen, maar om onderlinge concurrentie tegen te gaan richtte de Staten Generaal in 1602 de VOC op, die bovendien soevereine rechten kreeg en dus oorlog mocht voeren. De VOC was vanaf het begin een zwaar bewapende compagnie en verdreef concurrentie met geweld, zoals de Portugezen, Engelsen en Molukkers ondervonden. Verder knoopte de VOC echter veelal vreedzame handelsbetrekkingen aan die geregeld werd vanuit tientallen factorijen aan de Aziatische kusten. Minder succesvol werd de in 1621 opgerichte WIC, dat naar het voorbeeld van de VOC werd opgericht voor de handel in het westen, daar zij in het westen te maken hadden met hevige concurrentie van de Spanjaarden, Portugezen, Fransen en Engelsen, in tegenstelling tot de VOC. De WIC was tevens ook primair een oorlogsinstrument tegen de Spanjaarden en geen handelscompagnie zoals de VOC, dat was slechts bijzaak. Verder was de WIC genoodzaakt grote koloniën te stichten om de goederen zelf te produceren, terwijl dat in Azië niet nodig was. Desalniettemin kwam er een mondiale driehoekshandel tot stand.
§2.3 Bloeiende nijverheid
De groei van de nijverheid is nauw verbonden met die van de handel. Door de groeiende handel werd de afzetmarkt van de Hollandse nijverheid steeds groter en door de import van industriële goederen groeiden ook het aantal trafieken. Met name het aantal suikerraffinaderijen steeg explosief en ook de tabaksindustrie groeide aanzienlijk. De groei van de nijverheid werd verder gestimuleerd door het gunstige investeringsklimaat; er was vertrouwen, de stabiliteit leverde lage rentes op en er was veel kapitaal aanwezig. De val van Antwerpen en de daarmee gepaard gegane komst van vaklieden en handelaren bracht een nieuwe stimulans, zo groeide Leiden uit tot het belangrijkste textielcentrum in Europa.
De nijverheid groeide ook door haar technische voorsprong, met als beste voorbeeld de scheepsbouw, die mede door de aanwezigheid van grote hoeveelheden hout van de stapelmarkt Amsterdam sterk groeide. Ook de houtzaagmolen droeg hier zeer aan mee, er ontstond een mechanisch proces en de eerste massaproductie. Ook de natuurlijke hulpbronnen waren gunstig, de wind werd benut met behulp van molens en daar waar de rest van Europa hout als brandstof gebruikte, was er in de Republiek voldoende veen om te stoken. In het noordoosten van het land ontstonden heuse veenkoloniën die door middel van waterwegen turf naar de steden bracht. Deze goede verbinding tussen steden werkte ook specialisatie van steden in de hand.
§2.4 Het platteland in de Gouden Eeuw
Zodra het militaire gevaar van de Tachtigjarige Oorlog was verdwenen, braken ook voor de landbouw gouden tijden aan. De kleine keuterboeren verdwenen vrijwel en de landbouw profiteerde, gelijk de nijverheid, van de toename van de handel, waardoor de afzetmarkten groeiden. Er was voldoende mest aanwezig uit de steden en van de koeien die gebruikt werden voor zuivelproducten om de gewassen te bemesten. De boeren konden zich hierdoor toespitsen op de intensieve verbouw van handels- en tuinbouwgewassen. De boeren verkochten hun producten steeds meer aan het buitenland, onder meer aan Duitsland tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618-1648). Dit nieuwe kapitaal werd opnieuw geïnvesteerd in het boerenbedrijf en er ontstonden grote boerderijen. Het water werd tevens veel beter beheerst door de waterschappen.
De winstgevendheid van de landbouw trok investeerders aan die investeerden in droogleggerijen, die veel meren in Noord-Holland droog legden. De nijverheid verplaatste zich tevens meer naar het platteland, zoals de scheepsbouw naar de Zaanstreek en delen van de textielproductie. Op het platteland hadden ondernemers veel minder last van protectionistische gilden.
Desalniettemin bleven het zuiden en het oosten economisch achter. Ze waren vaak nog lang strijdtoneel van de Tachtigjarige Oorlog, de zandgronden waren minder geschikt voor commerciële landbouw en ze waren vaak slecht aangesloten op waterwegen, waardoor de stedelijke afzetmarkten ver weg waren. Hier bleven de kleine keuterboeren tot op zekere hoogte nog bestaan.
De Republiek in de Gouden Eeuw
§3.1 Het bestuur van de Republiek
In de Republiek vierde Particularisme hoogtij, elk afzonderlijk gewest achtervolgden ten eerste hun eigen belangen. De steden hadden binnen een gewest bovendien een grote mate van zelfstandigheid. Elke provincie had een aantal zetels, maar hoe die verdeeld waren verschilde per provincie. Zo had in Holland elke stad een eigen zetel en bezette in Utrecht en Gelderland de adel de helft van de zetels. De Staten waren vaak verdeeld door tegenstrijdige belangen en het duurde dan ook vaak lang tot er tot een besluit kon worden gekomen, te meer daar gezanten vaak maar beperkte volmachten hadden.
Door dit particularisme kwamen er tevens geen gezamenlijke belastingen tot stand. Er kwamen wel meer gewestelijke en lokale, veelal stedelijke, belastingen, met name in de vorm van accijnzen. Door de Tachtigjarige Oorlog werden de Hollanders zwaar belast, maar doordat in Nederland niemand uitgezonderd was van belasting, zoals de adel in Frankrijk, werd dit niet fataal. Bovendien stelden de bestuurders de handelsbelangen voorop, te meer daar ze daar zelf vaak bij betrokken waren. Als het om de handel ging, trad de Staten-Generaal meestal wél voortvarend op, zo gaven ze de VOC/WIC alle benodigde middelen om een handelsimperium op te bouwen. De oorlogsuitgaven werden overigens van de enige belasting betaald die van de Staten-Generaal was: de in- en uitvoerbelasting. Deze belasting werd tevens als pressiemiddel gebruikt, zo werd de handel met de Spanjaarden extra zwaar belast. Verder werden op goederen die de Republiek nodig had weinig of geen belasting geheven.
Ondanks de verdeeldheid kreeg de Republiek toch een sterk leger op de been, die echter voor een groot deel door Holland betaald werd. Holland leende verder veel geld, waardoor de overheid en de ondernemers zeer van elkaar afhankelijk werden.
§3.2 Internationale politiek
De Republiek werd in 1588 gered doordat Spanje een invasie pleegde, de armada, van Engeland, waardoor de Spanjaarden niet hun volledige aandacht op Nederland konden vestigen. Ook viel Filips Frankrijk aan, wat de Nederlanden de tijd gaf te recupereren. Toen Filips vrede sloot met Frankrijk hadden de Nederlanden inmiddels een groot leger opgebouwd en grote gebieden heroverd. Al gauw werd het Twaalfjarig Bestand gesloten (1609-1621), maar bij de hervatting van de oorlog heroverde Spanje al gauw Groningen, Gelderland en Brabant. De verovering van de zilvervloot gaf de Nederlanden echter een stuk meer stootkracht, terwijl de Spaanse troepen door dit verlies juist moesten bezuinigen. Spanje was te zwaar belast, daar ze ook de Dertigjarige Oorlog in Duitsland vochten, oorlog hadden met Frankrijk en te maken kregen met opstanden in Catalonië en Portugal. Daarom werd in 1648 de Vrede van Münster gesloten.
De handel in de Nederlanden had zeker niet geleden onder de oorlog, maar de Republiek had zeker last gehad van de Spaanse embargo’s, de verstoorde handel in Midden-Europa door de Dertigjarige Oorlog en door de kaapvaart uit Duinkerken.
De Vrede van Münster leidde opnieuw tot handelsexpansie, door de opgeheven embargo’s herwonnen de Nederlanders terrein in Zuid-Europa en Spaans Amerika. Ze verdreven de Engelsen die van 1651 mercantilistische maatregelen trof door middel van de Acte van Navigatie, die stelde dat buitenlandse koopvaarders alleen goederen mochten brengen die in hun eigen land waren geproduceerd en bovendien gingen ze Nederlandse schepen aanvallen, waartegen Hugo de Groot in zijn ‘Mare Liberum’ (1609) fel van leer trok. Deze spanningen leiden tot de Eerste Engelse Zeeoorlog (1652-1654), die de Nederlanders ondanks zware verliezen wisten te winnen, waardoor de Engelsen de Acte van Navigatie in 1654 weer introkken. De spanningen bleven echter bestaan en in 1665 brak de Tweede Engelse Zeeoorlog uit, die ook gewonnen werd door een verrassingsoperatie op de Theems, zodat ook nu weer de Acte van Navigatie werd in getrokken, in 1667.
Ondanks deze wapenfeiten werd het Hollandse overwicht voor het eerst echt bedreigd, niet alleen door Engeland maar ook door de Fransen, die onder Lodewijk XIV vrede sloten met Spanje en steeds meer mercantilistische maatregelen namen.
§3.3 Arm en rijk in de Gouden Eeuw
Aan de top van de samenleving stonden de regenten, rijke kooplieden en edelen. Hun rijkdom nam steeds toe, ondanks dat ze niet altijd meer bij de handel betrokken waren, maar door bijvoorbeeld staatsobligaties. Er waren weinig regentenfamilies, maar nog minder adellijke. Ook deze families waren rijk, met als grondslag grondbezit, en breidden hun rijkdom uit door middel van ambten en beleggingen.
De regenten vormden de top van de gegoede burgerij, waar ook onder andere advocaten, artsen, predikanten en hogere stedelijke ambtenaren toe behoorden. De groep daaronder was de kleine burgerij die vooral uit ambachtslieden bestond. Het grootste deel van de bevolking behoorde tot de volksklasse en helemaal onderaan stond het grauw: zwervers en bedelaars.
Voor wie niet tot de gegoede burgerij behoorde, bestond altijd het risico door omstandigheden tot het bestaansminimum terug te vallen. Voor arbeiders was het leven zwaar, doch beter dan in de rest van Europa, daar er altijd genoeg voedsel was en de lonen relatief hoog waren. Verder was er ook altijd de armenzorg die door de steden geregeld werd, in samenwerking met de kerken. Ook hier had men echter een economisch motief, in wees- en werkhuizen werd men hard aan het werk gezet, net als in de gevangenis. Verder vormden de gilden vaak een sociaal vangnet voor hun leden. Toch hadden de gilden een minder grote invloed dan in de rest van Europa en werkten grootschalige ondernemers vaak zonder beperkende gildenregels, zoals de VOC. Hier werd een kapitalistische productiewijze gehanteerd waar arbeiders in loondienst waren. Deze arbeiders hadden echter weinig rechten en konden weinig uitrichten, daar de overheid op de hand van de ondernemers was en er door de immigratie altijd voldoende werknemers waren.
§3.4 Immigratie en bevolkingsgroei
Holland had een grote aantrekkingskracht op immigranten, waardoor in de 17e en 18e eeuw ruim een half miljoen vreemdelingen zich vestigden in de Republiek, alsmede een boel transmigranten die in dienst waren bij de VOC of WIC. De meeste immigranten kwamen uit de zuidelijke Nederlanden, maar 1620 ook uit Noord- en Oost-Europa, met name Duitsland. Amsterdam trok vooral Joden en na 1685 kwamen de Hugenoten uit Frankrijk. Al deze religieuze vluchtelingen werden aangetrokken door het tolerante klimaat in de Republiek, met name de Joden die in de rest van Europa het pispaaltje van de maatschappij waren. De Vlamingen kwamen met hun kennis goed terecht, maar de overige immigranten verkeerden vooral in de lagere klassen.
Door de immigratie steeg de bevolking in de Republiek explosief, wat opmerkelijk was daar steden in die tijd een sterfteoverschot hadden. De onhygiënische steden waren ook zeer ontvankelijk voor epidemieën.
De huwelijksvrijheid in de Republiek was ook veel groter dan in de rest van Europa. Huwelijken werden meestal niet door de ouders geregeld, een kerkelijk huwelijk was niet verplicht en scheiden was onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Mede door die vrijheid hadden vrouwen een sterke positie en waren vaak geschoold en handelingsbekwaam. Vrouwenarbeid was heel normaal en weduwen zetten vaak het bedrijf van hun overleden man voort.
De economie in de Zilveren Eeuw
§4.1 De terugval van een handelsnatie
De handel van de Republiek kreeg flinke klappen na de oorlogen met Frankrijk en Engeland, maar ook na de vrede van 1713 bleef de handel achteruitgaan, door het mercantilisme van andere landen en concurrentie van havens als Londen en Hamburg. Bovendien kwam ook voorbijlandvaart op, waarbij handelaren direct van de bron naar de afnemer gingen en niet via de stapelmarkt Amsterdam. Ook de verzanding van de haven van Amsterdam werkte niet mee. Met name de inkomsten uit de moedernegotie daalden aanzienlijk, daar de afzetmarkt voor de Hollanders kleiner werd en de graanprijzen daalden. Ook de houthandel daalde doordat de bouwzucht van de Republiek ten einde kwam en andere landen hun eigen houtindustrie beschermden. Ook de visserij liep terug door concurrentie en oorlogen. De walvisvaart bleef een winstgevende sector maar was zeer onstabiel en ook hier kregen de Nederlanders last van concurrentie.
De handel bleef echter nog steeds een bron van welvaart en in 1750 was er zelfs een opleving, in 1780 was de handelsvloot zelfs net zo groot als in 1650. Dit kon echter niet voorkomen dat de Republiek steeds verder achter kwam te liggen in de internationale handel. Terwijl de Engelsen de Republiek jarenlang had bewonderd, keken ze nu op hen neer. In Engeland, Frankrijk en Duitsland was geïnvesteerd in het wegennet om het vervoer over land te verbeteren, maar in Nederland vond men nog steeds slingerende zandpaadjes. De Republiek bleef desalniettemin een belangrijke handelsnatie dankzij de zeehandel, die op peil bleef door de groeiende koloniale handel.
§4.2 De groei van de koloniale handel en het geldbedrijf
Na 1680 nam de koloniale handel enorm toe, steeds meer Aziatische producten werden bij de Europeanen bekend en gewaardeerd, met name koffie en suiker vormden de motor achter de driehoekshandel. De WIC verkocht slaven aan Fransen, Engelsen en Spanjaarden in Zuid-Amerika en kocht er suiker. Het mercantilisme maakte hier echter een eind aan, waardoor alleen nog suiker uit de eigen kolonie Suriname kon worden gehaald. De vraag was echter zo groot dat er suiker in Frankrijk bijgekocht moest worden, de koloniën waren echter off limits. Ook ging het de VOC niet langer voor de wind, in 1730 werd er nog net zo veel winst gemaakt als in de hoogtijdagen, maar de winst daalde door de steeds hogere militaire en bestuurlijke kosten die nodig waren om de handelskolonies te behouden. Ondanks kostbare militaire operaties werd de VOC overvleugeld door de Fransen en Engelsen. De WIC was al nooit winstgevend geweest en verloor in 1634 hun monopolie.
Er werd wél veel verdiend met de geldhandel, daar de Hollandse banken tot bloei kwamen. Deze waren opgericht door kooplieden die zich naast hun handelspraktijken bezig gingen houden met de financiële dienstverlening, velen ging hier later helemaal op over. Deze banken verstrekten leningen aan bijvoorbeeld de VOC en de WIC, maar verkochten ook aandelen in buitenlandse bedrijven en verzorgden ze internationale betalingen. Amsterdam werd het financiële centrum van Europa. Nederlandse beleggers hadden enorm veel staatsobligaties van met name Engeland, mogelijk gemaakt door de enorme rijkdom die was blijven hangen na de Gouden Eeuw. Ook de Staten-Generaal had veel openstaande leningen, die na de oorlogsinspanningen tussen 1672-1713 zo ver waren opgelopen dat ze hoger waren dan de belasting inkomsten. Door de inkomsten uit staatsobligaties bulkte de elite van het geld. Dit geld werd veelal opnieuw geïnvesteerd in nieuwe staatsobligaties, die een risicoloze vorm van inkomsten betekenden, te meer daar er verder weinig investeringsmogelijkheden waren in de stagnerende economie.
§4.3 Kwijnende nijverheid
Ook de nijverheid leed onder het groeiende mercantilisme in andere landen. De Nederlandse overheid probeerde soortgelijke maatregelen te nemen, maar die hadden weinig tot geen effect daar de Nederlandse economie voornamelijk op export gericht was. De lonen bleven ook hoog en terwijl dat eerder werd gecompenseerd door technologische voorsprong, was die voorsprong nu goeddeels verleden tijd. Andere voordelen die de Hollandse nijverheid had, zoals de Amsterdamse stapelmarkt, bleven nog wel intact, doch minder dan aanvankelijk. In Holland kwam deze typering van de nijverheid het meest voor en werd dus het hardst getroffen. Dit leidde ertoe dat sommige bedrijven zich in het oosten of zuiden gingen vestigen, waar bijvoorbeeld de lonen lager waren. Zowel de textielnijverheid als de scheepsbouw gingen fors achteruit. Door verzanding verplaatste de scheepsbouw zich meer naar Rotterdam, maar ook daar kon men de concurrentie, gesteund door mercantilistische maatregelen, niet aan. Vrijwel alle nijverheden krompen, met uitzondering van de papierindustrie, die een grote afzetmarkt had in Nederland dankzij de hoge letteringsgraad van de bevolking, en de jeneverindustrie, gesteund door het drankmisbruik van de vele werklozen.
§4.4 Oplevende landbouw, stagnerende bevolking
Door de dalende graanprijs na 1660, als gevolg van de herstellende landbouw in andere landen, zat de Nederlandse landbouw tot 1750 in een diepe crisis. Dit herstel werd bemoeilijkt door de hoge lonen, belastingen als gevolg van oorlog en natuurrampen, zoals de paalworm, die ervoor zorgde dat de boeren in de waterschappen nieuwe dijken moesten betalen, en de veepest. Alleen de grote commerciële boeren overleefden deze crisis, alsmede de boeren in het oosten en zuiden die zelfvoorzienender waren en minder lasten hadden.
Na 1750 herstelde de landbouw zich door de Europese bevolkingsgroei en werd de zuivelproductie in ere hersteld. De landbouw werd de drager van de economie en zorgden ervoor dat de economie in aanvankelijk achterliggende gebieden als Friesland en Groningen zelfs groeide. Ook de plattelandsnijverheid deed het goed.
Door de econonmische stagnatie stagneerde ook de bevolkingsgroei en de-urbaniseerde Holland, alleen Rotterdam, Den Haag en Schiedam groeide. Amsterdam bleef de grootste, maar kreeg in Rotterdam een nieuwe nummer twee. De immigratie naar Holland nam sterk af, maar bleef groter dan de emigratie. Nu er weinig werk was in de nijverheid veranderde de demografie van immigranten echter sterk, het werden vooral vrouwen, de mannen bleven vaak maar voor een korte tijd. Hierdoor ontstond een vrouwenoverschot.
De Republiek in de Zilveren Eeuw
§5.1 Mogendheid in verval
Toen de oorlog tegen de Fransen na 1676 zich vooral buiten de Republiek afspeelde, wilde de regenten er mee stoppen. Stadhouder Willem III wilde echter doorgaan. Zijn tegenstanders wilden een goede relatie met Frankrijk die de handel ten goede zou komen en op die manier zou een duur leger overbodig worden. Volgens hen was Engeland de grote vijand, niet Frankrijk. Lodewijk XIV bood in 1678 aan de importheffingen te verlagen en de regenten dwongen Willem hiermee akkoord te gaan, maar Lodewijk ging gewoon door met zijn gebiedsuitbreiding en annexeerde in 1681-1684 Straatsburg, Luxemburg en Orange. Willem bleef werken aan een anti-Franse coalitie, gesteund door het ingetrokken Edict van Nantes in 1685. Toen Lodewijk in 1687 opnieuw importheffingen invoerde, leek oorlog onvermijdelijk. De Republiek zou dan echter ook te maken krijgen met de geestverwante Engelse monarch Jacobus II en om dit te voorkomen besloot Willem, die via familiebanden aanspraak mocht maken op de Engelse troon, Jacobus te verjagen. In 1688 nam hij Londen in en het parlement riep hem uit tot koning. De oorlog tegen Frankrijk werd nu ingezet in een coalitie van de Republiek, Engeland, Spanje, Oostenrijk en Pruisen. Deze oorlog zou negen jaar duren, waarna er een wapenstilstand kwam. Toen de Spaanse koning in 1700 kinderloos overleed en Lodewijk aanspraak kon maken op de troon, werd de coalitie nieuw leven ingeblazen. Pas aan het eind van de Spaanse Successie Oorlog (1702-1713) kwam er definitief vrede.
De Republiek was door de neergaande handel en deze oorlogen echter zeer verzwakt en werd in 1713 neutraal. Zo werden kosten bespaard en het was het beste voor de handel. Toch werd de positie van de Republiek steeds zwakker, daar Engeland, Frankrijk en ook Pruisen steeds sterker werden. De kustgewesten wilden een sterke vloot voor de strijd tegen Engeland, terwijl de landprovincies een sterk landleger wilde om Pruisen en Frankrijk te weerstaan. Deze besluiteloosheid zorgde er echter voor dat in beiden niet geïnvesteerd werd. De zwakte van het leger bleek toen in 1747 de Fransen Bergen op Zoom innamen. De oranjegezinde regenten maakte gebruik van deze situatie door een nieuwe stadhouder, Willem IV, op de troon te zetten. Deze overleed echter al in 1751, terwijl zijn troonopvolger nog een kleuter was en dit verlamde de Republiek. De orangisten waren pro-Engels en de tegenstanders pro-Frans. De anti-Engelse sentimenten kregen de bovenhand toen in 1770 de Amerikanen in opstand kwamen. De patriotten waren enthousiast over de democratische Amerikanen en de Amsterdamse handelaren zagen Amerika als een aantrekkelijke handelspartner en de Republiek sloot in het geheim een handelsverdrag met de Amerikanen. Toen de Engelsen hier achter kwamen verklaarden ze de Republiek de oorlog. In de Vierde Engelse Zeeoorlog ging de vloot van de Republiek roemloos ten onder.
§5.2 Bestuurlijke onmacht
In de 18e eeuw bleef het particularisme voortbestaan, maar in tegenstelling tot de 17e eeuw bleek het nu een ernstige handicap, daar andere landen zich ontwikkelden tot strak geleide staten. Net als voorheen blokkeerden de gewesten alle voorstellen die niet in hun voordeel waren, wat een krachtig beleid tegen het mercantilisme in de weg stond. Ook de belastingen die nodig waren om het leger op de been te houden tijdens de oorlogen van 1672-1713 waren veel te zwaar, met name de directe belastingen namen enorm toe. Veel belastinggelden gingen op aan rente van de schuld, maar er was weinig animo deze schuld te verlagen doordat de regenten vaak zelf de rente opstreken. Iedere poging het belastingstelsel te hervormen werd door de Staten geblokkeerd uit angst dat ze duurder uit waren. Holland betaalde het leeuwendeel, maar had het zwaarst te kampen met de economische neergang. De grond van boeren werd belast op basis van de oorspronkelijke waarde en niet op de huidige waarde, die veel lager was geworden. Met de komst van Willem IV in 1747 hoopte men op hervormingen, maar de onrust bleef. Particulieren haalden de belastingen op voor de staat, maar deze figuren fungeerden nu als zondebok en werden aangevallen in de Pachtersoproeren. De middenstand verenigde zich in de politieke beweging de Doelisten, die van de stadhouder eiste de corruptie van de regenten tegen te gaan. Willem verwijderde een aantal regenten, maar liet verder alles bij het oude. Door het leger in te zetten keerde de rust weder, maar de kritiek bleef, gesterkt door de Verlichting.
§5.3 Toenemende weelde en verpaupering
De maatschappelijke bovenlaag bleef de regenten. Zij haalden hun inkomsten niet meer uit handel maar uit emolumenten uit ambten en beleggingen. De elegante buitenhuizen stonden symbool voor de aristocratisering van de regenten, die steeds meer leek op een oligarchie. In het Tweede Stadhouderloze Tijdperk sloten ze zelfs contracten van correspondentie, waarin ze ambten vergaven, af om hun positie te beschermen.
Ondanks de krimpende nijverheid bleef de kleine burgerij een belangrijk onderdeel van de economie. Zij voelden echter het meest de druk van de belastingen en ze probeerden hun verzwakte positie te versterken door strengere gildenregels. Ook de volksklasse had zwaar te lijden onder de belastingen. Het begin voor de 18e eeuw was nog gunstig voor de geschoolde arbeider, die pas na 1750 aan koopkracht verloor, maar voor de laaggeschoolden ging het meteen bergafwaarts. Aanvankelijk hield de VOC de werkloosheid binnen de perken, maar eind 18e eeuw lukte dat niet, wat leidde tot verpaupering in de steden. Door de vergrote vraag naar armenzorg, werden migranten niet langer geholpen. De elite was altijd trots geweest op haar armenzorg, maar onder invloed van de Verlichting kwam daar steeds meer kritiek op. Het zou de mens lui maken.
§5.4 Ondergang: 1780-1806
In 1780 was Nederland nog een rijk land, maar de Vierde Engelse Zeeoorlog leidde het begin van het einde in. De Engelsen maakten honderden schepen buit, waardoor de handel verlamd werd en de schuld opliep. Bij de vrede van 1784 werd de Republiek bespaard, maar de VOC en WIC kwamen de oorlog niet meer te boven. De WIC werd in 1792 opgeschort en terwijl de VOC er aanvankelijk redelijk bovenop kwam, kwam het bedrijf door wanbeleid en enorme rentes alsnog in de rode cijfers. De compagnie was echter onmisbaar voor de Republiek, waardoor de staat er geld in bleef pompen.
Door de verloren oorlog kwam er ook een democratische revolutie, maar met hulp van de koning van Pruisen kwam Willem V weer terug. De voorgestelde hervormingen werden niet doorgevoerd en in 1795 kwamen de verjaagde patriotten terug met het revolutionaire Franse leger en riepen de Bataafse Republiek uit. In feite maakten de Fransen echter de dienst uit en in 1806 liquideerde Napoleon de Republiek door zijn broer aan het hoofd van het koninkrijk Holland te zetten.
Dit werd de Nederlandse economie fataal, daar de Engelsen, dat de zeeën beheerste, hen nu zagen als bondgenoot van hun vijand Frankrijk. Vanaf 1795 namen ze het hele koloniale rijk van de Nederlanders over en liquideerde ze de VOC. De Europese handel bleef nog tot 1806 intact, tot Napoleon een handelsblokkade tegen Engeland invoerde. De handel sleepte de nijverheid mee in zijn val, na 1807 stortte de nijverheid volledig in. Nederland raakte ook zijn rol als financier van Europa kwijt, banken weken nu uit naar Londen als financieel middelpunt. Ook de schulden van de Republiek werden onbeheersbaar, Napoleon eiste enorme sommen geld voor de onderhoud van zijn leger. Na de vrede van 1815 was Nederland een verarmd land. De Engelsen gaven een deel van de koloniën terug, maar de handel noch de nijverheid kon zich herstellen.
Voor een samenvatting van het andere examenonderwerp, Dekolonisatie en Koude Oorlog in Vietnam, ga naar http://educatie-en-school.infonu.nl/examen/73186-samenvatting-dekolonisatie-en-koude-oorlog-in-vietnam.html