Een introductie op de referentieniveaus in primair onderwijs
De referentiekaders voor taal en rekenen worden, anno 2017, steeds duidelijker zichtbaar in het het basisonderwijs. Het middelbaar beroepsonderwijs en het voortgezet onderwijs zijn, in deze volgorde, al eerder geconfronteerd met deze set doelen. Het idee hierachter is om een heldere doorgaande leerlijn te ontwerpen voor taal en rekenen, van PO, naar VO en MBO. Door eenzelfde leerlijn te gebruiken wordt de communicatie over het niveau van een kind bij overgangen duidelijker. Ook kun je eerder kinderen tegemoet komen waarvan je weet dat een bepaalde leerlijn nooit gehaald zal worden.
Verbeteren van taal- en rekenonderwijs
De vraag naar eenduidigheid in de doelen is opgekomen naar aanleiding van de afgestudeerden aan het MBO. Vaak bleek dat deze afgestudeerden een taalniveau hadden wat te wensen over liet en dit gold ook op rekengebied. De hele schoolloopbaan van een kind draagt bij aan het uiteindelijke uitstroomniveau en dus ontstond de vraag naar een doorlopend kader. De commissie Meijerink begon met het vaststellen van een set doelen waaraan mensen die het MBO afronden moeten voldoen op taal- en rekengebied. Deze werden 2009 ingevoerd. Om daar te kunnen eindigen is er teruggedacht: wat zijn dan de einddoelen in het voortgezet onderwijs (en hoe differentieert zich dat op vwo-, havo- en vmbo-niveau) en vanaf 2016 is ook in het primair onderwijs merkbaar dat de aansluiting bij deze set doelen wordt gezocht. Ook voor het primair onderwijs zijn referentiekaders vastgesteld. De referentiekaders geven eigenlijk weer wat een leerling op een bepaald moment in zijn schoolloopbaan zou moeten kennen en kunnen om het vervolgonderwijs op een goede manier te kunnen doorlopen.
Bron: Snufkin, Pixabay Wet op basisonderwijs
In 2010 werd de wet aangenomen die bepaalde dat er met de referentieniveaus gewerkt moest gaan worden. Men vond het belangrijk dat er zichtbaarheid was op het beheersingsniveau van een kind, dat de taal die hierover gesproken werd dezelfde was om hiaten en misvattingen zoveel mogelijk uit te bannen. Door dezelfde kaders te gebruiken hoopt men eenduidigheid te krijgen binnen de onderwijskolommen, een kind kan zo goed overgedragen worden naar het vervolgonderwijs. Als het niveau waar een kind op gaat uitstromen niet vmbo-t, havo of vwo is kun je het referentiekader voor dit kind ook aanpassen, door doelen uit de hogere lijn te schrappen en de vrijgekomen ruimte te gebruiken om de basislijn goed te laten beklijven. Het wordt makkelijker te bepalen wat kinderen in ieder geval wél moeten kunnen. Ook de kinderen die meer aankunnen kunnen met de referentiekaders doelgerichter worden begeleid naar een hoger referentieniveau. Daarnaast zijn er ook prettige bij-effecten te verwachten. Door het werken met een nieuwe doelenset zullen leerkrachten hun onderwijs wellicht weer onder de loep nemen. Leerkrachten krijgen zicht op wat er zou moeten gebeuren en kunnen op basis hiervan hun methodes doorlichten om te kijken of echt alles aan bod komt. Naar aanleiding van toetsuitslagen waarin de referentieniveaus worden getoetst kunnen aanpassingen in het onderwijsprogramma worden gedaan.
Verschillende leerlijnen
De referentiekaders bestaan uit verschillende leerdoelen die op een bepaald moment in de schoolloopbaan behaald moeten worden. Hierbij spreken we over het fundamentele niveau of het streefniveau: de F-lijn en de S-lijn.
Taal
Voor taal is het echte minimale niveau, eind groep 8, 1F. Om jezelf te kunnen redden in de maatschappij en om door te kunnen stromen naar het vervolgonderwijs is dit het noodzakelijke minimum. Als duidelijk wordt dat kinderen op dit niveau gaan uitstromen is een aparte leerlijn nodig zodat dit niveau zeker gehaald wordt. Ook is het belangrijk om dan contact met ouders te zoeken. Want als een kind op dit niveau uit gaat stromen zal het niet naar het vmbo-t gaan. Dit niveau staat namelijk gelijk met wat in het normale onderwijsprogramma eind groep 6 door de meeste kinderen beheerst wordt. Echter van de meeste kinderen kan verwacht worden dat zij aan het einde van groep 8 het 2F niveau zullen kunnen behalen. Dat betekent dat zij dus eind groep 6 1F zouden moeten beheersen.
Rekenen
Voor rekenen zijn er eigenlijk twee leerlijnen naast elkaar: een F-lijn, zoals bij taal, maar ook een S-lijn. De S-lijn start vanaf 2F. Toch is 1S niet hetzelfde als 2F. De F-lijn behelst de bewerkingen terwijl de S-lijn meer inzicht en abstract denken vraagt. Ook voor rekenen geldt dat 1F het absolute minimum is dat kinderen aan het einde van groep 8 moeten kunnen. Net als bij taal geldt dat dit de uitzonderingen zijn en dat de meeste kinderen het 2F-niveau moeten kunnen behalen. Het 1S-niveau zal, eind groep 8, eerder door de kinderen met een havo/vwo advies worden behaald.
Referentieniveaus en lesmethodes
Alle methodes die op de markt komen vanaf 2015 werken met de referentiekaders. Vaak betekent dit dat er in het werkmateriaal van de kinderen gedifferentieerd kan worden op 1F-, 2F- en wellicht 1S-niveau. Toch blijft alertheid van de leerkracht geboden; om alle doelen goed te leren beheersen zullen ze soms vaker geoefend moeten worden dan in de methode wordt aangeboden.
Referentieniveaus en CITO
Het lijkt makkelijk om de referentieniveaus aan de CITO-uitslagen te koppelen, A en B zouden dan een bepaalde leerlijn kunnen zijn. Toch werkt dit niet zo. De referentiekaders zijn erg inhoudelijk, de CITO-uitslagen zijn kwantitatief, hoe meer fout hoe lager de score. Het gaat er dan niet zozeer om wat voor soort opgaven en wat voor soort antwoorden er getoetst zijn. Dit telt bij de referentieniveaus wel mee.
Referentieniveaus en kerndoelen
In Nederland ligt bij wet vast wat basisscholen aan het eind van groep acht moeten hebben aangeboden. Dit zijn de kerndoelen. Er is echter geen verplichting om ervoor te zorgen dat de kinderen deze doelen ook beheersen. De referentiedoelen geven hier wel richting aan, het zijn geen aanbodsdoelen maar beheersingsdoelen.