Mogelijke problemen (meer)begaafde kinderen
Geen enkel kind is precies hetzelfde als een ander kind en ieder kind heeft recht op goed onderwijs, aldus passend onderwijs. Wanneer een kind passend onderwijs krijgt, wordt er voldaan aan de behoefte aan relatie, autonomie en competentie en is er welbevinden, motivatie, inzet en zin in school bij de leerling. Dit geldt voor elk kind in de klas en dus ook voor de (meer)begaafde leerlingen. Mocht er bij een (meer)begaafde leerling/plusleerling niet worden voldaan aan de onderwijsbehoefte en dus aan passend onderwijs, dan zijn er een aantal mogelijke problemen die kunnen komen bij die leerlingen.
Frustratie/motivatie behouden
(Meer)begaafde leerlingen hebben een bijzonder talent voor het gebruiken van hun hersenen. De reguliere stof wordt al snel te saai voor het kind. In de reguliere stof zit geen uitdaging meer en door de vele herhalingen, kan het kind gefrustreerd raken. Het is van belang dat je dit snel herkent, want hoe langer het kind zich beperkt voelt, hoe gefrustreerder het zal raken. Na een tijdje is het kind niet alleen gefrustreerd wanneer het de saaie lessen krijgt, maar zal het ook boos en chagrijnig zijn wanneer het thuiskomt. Een jarenlange niet herkende frustratie bouwt zich dan op en verankert zich in de persoonlijkheid van het kind. Het komt er eigenlijk op neer dat het kind niet kan zijn, wie hij eigenlijk is. Natuurlijk moet dit worden voorkomen en is het dus van belang dat er vroeg wordt ingegrepen.
Daarnaast moet je de motivatie behouden. Motivatie is een belangrijk punt, want wanneer een kind motivatie heeft om een taak te volbrengen, komt het kind tot goede en/of uitzonderlijke prestaties. Het is daarom van belang dat een kind zijn motivatie niet verliest. Leraren zouden er daarom voor moeten zorgen dat er een uitdagende leeromgeving is en dat de zelfstandigheid wordt gestimuleerd. Daarnaast moeten er moeilijkere taken zijn met hogere eisen. De kinderen leren dan om te leren. Oftewel ze leren om zich in te spannen en met frustraties om te gaan. Hierbij hebben zij natuurlijk wel de nodige ondersteuning en stimulering nodig. Tevens moet het lesaanbod zorgen dat de kinderen uit worden gedaagd om hun talenten verder te ontwikkelen. Ieder kind heeft namelijk zijn/haar talent en dit talent komt tot zijn uiting wanneer er aan hun onderwijsbehoefte kan worden voldaan.
Faalangst en succesangst
Faalangst
De rol van de leerkracht bestaat niet alleen uit het aanbieden van de juiste stof, ook coachen en pedagogisch begeleiden is belangrijk. (Meer)begaafde leerlingen hebben vaak last van faalangst. Ze zijn dan bang om fouten te maken en zijn vaak erg perfectionistisch. De leerkracht kan de leerling meer zelfvertrouwen geven door hem competent te verklaren en zichzelf competent te laten vinden. "Van fouten leren we", is iets wat vele malen mag worden gezegd tegen het kind. Een fout is interessant: je leert ervan hoe het niet moet, zodat je daarna beter weet hoe het wél moet.
Succesangst
Sommige kinderen hebben last van succesangst. Succesangst ontstaat in een onveilige omgeving, waarin het kind niet het gevoel heeft dat hij en zijn (meer)begaafdheid worden geaccepteerd. Het is daarbij dus van belang dat men aan een goede sfeer werkt in de klas. Daarnaast is het dan van belang dat je het kind de stapjes vertelt die er de aankomende tijd worden gemaakt.
Onderpresteren
Onderpresteren is een vervelend fenomeen dat een (meer)begaafde leerling kan gaan doen, wanneer er niet aan de onderwijsbehoefte van het kind wordt voldaan. Onderpresteren betekent dat een kind langdurig minder presteert dan wat op basis van de aanwezige mogelijkheden verwacht mag worden. Er zijn twee vormen van onderpresteren onderscheiden:
Presteren binnen het groepsgemiddelde, maar onder de eigen capaciteiten
Deze leerlingen passen zich aan het niveau van de groep aan. Zij willen niet dat er een uitzonderingspositie ontstaat, deze leerlingen zorgen voor een gemiddeld resultaat. Maar ze kunnen wel hun leergedrag veranderen in een andere leersituatie. Eigenlijk ‘verraden’ ze zichzelf bij de creatieve en probleemoplossende opdrachten.
Het presteren onder het groepsgemiddelde
Dit soort leerlingen vertonen kenmerken als minderwaardigheidsgevoelens, wantrouwen en onverschilligheid. Ze voelen zich hulpeloos en nemen daarom geen verantwoordelijkheid voor wat ze doen. Daarbij willen ze zelfstandig zijn en wordt er verzet getoond tegen de invloed van ouders en leerkrachten. Ze hebben een afkeer gekregen van intellectuele prestaties en hebben daarbij een slechte werkhouding. De taken worden niet afgemaakt en het ontbreekt aan zelfdiscipline. De oorzaken van dit type onderpresteren liggen vooral buiten de school.
Zowel de leerling als de leerkracht, hebben beiden een bijdrage bij het onderpresteren van een leerling. De leerling is minder gemotiveerd, concentreert zich niet meer en hierdoor ontstaan fouten. De leerkracht wil het zwakkere kind helpen en doet dit bijvoorbeeld door extra werk en begeleiding te geven. Het kind vindt het nog saaier en wordt hierdoor nog meer gedemotiveerder. De leerling komt zo terecht in een vicieuze cirkel van ‘’onderpresteren’’.
Mogelijke aanpak
Om een onderpresterende leerling te helpen, zal er iets gedaan moeten worden om de motivatie te bevorderen. Wanneer het niet lukt om de motivatie bij de leerling te bevorderen, zijn er nog vijf stappen die je met een onderpresteerder kan ondernemen:
- Zowel ouders als de school moeten hun eigen verwachtingen naar het kind toe tijdelijk laten voor wat het is en een leer time-out instellen. In deze fase wordt gekeken naar leerstoornissen en het didactische niveau van de leerling.
- Tijdens de tweede stap is het de bedoeling dat leerkracht en leerling samen om de tafel gaan zitten, om te kijken naar de interesses die het kind nog wel heeft. Op deze interesses wordt ingespeeld met het onderwijsleeraanbod. De leerling vult zijn eigen leertijd in.
- De derde stap is dat er langzaam eisen mogen worden gesteld aan de leerling. De leerkracht en leerling stellen samen doelen op voor de hoeveelheid werk en de kwaliteit hiervan. Wanneer de leerling de doelen niet behaalt, is dit geen ramp maar de leerling zal zich hier wel van bewust moeten worden. Daarnaast kiest het kind een leerprogramma die het wil volgen.
- De zelfgekozen activiteiten van de leerlingen verdwijnen langzamerhand tijdens de vierde stap en de leerling neemt nog één vakgebied op in zijn leerprogramma. Wanneer eerder de zaakvakken werden gekozen in het leerprogramma, dan komen rekenen en taal hier nu ook bij. Daarbij worden de doelen hoger.
- De laatste stap houdt het terugbrengen naar het reguliere lesprogramma in. Het leerstofaanbod voor de onderpresterende leerling wordt weer gelijk aan de andere leerlingen in de klas.