Geschiedenis van de filosofie
De geschiedenis van de filosofie begint bij de oude Grieken. In veel filosofieboeken staat deze geschiedenis beschreven met een blik van iemand uit de 21ste eeuw. Maar om de filosofie van deze tijd echt te begrijpen moet je weten hoe de oude Grieken dachten. De oude Grieken hadden nog een hele andere beleving van de wereld en van zichzelf. Een oude Griek was nog niet zo geïndividualiseerd als wij dat zijn. Hij was nog één met de kosmos en de wereld om zich heen. Ook tussen denken en waarnemen was nog geen verschil. Een hele tijd was het woord voor denken en waarnemen hetzelfde. Plato wijst er pas op dat er wel degelijk een verschil tussen denken en waarnemen zit. Pas daarna ontstaan er twee verschillende woorden voor aisthesis en noeisis. Een oude Griek had ook niet het gevoel dat hij zelf dacht. Hij zei: “Het denkt in mij”.
Een oude Griek was niet alleen één met de kosmos en de natuur, maar ervoer ook een geestelijk wezen; een god in de natuur. Elk stukje natuur had zijn eigen god. Maar niet alleen de natuur was bezield met een goddelijk wezen ook gevoelens als liefde, haat, verdriet en twist. Ook de plek waar mensen wonen werd bezield door een god. Zo werd Athene bezield door de godin Pallas Athena. Als je wil weten hoe de oude Grieken dachten, moet je hun mythen bekijken. In de mythen is wat de oude Grieken dachten in beelden uitgedrukt. De oude Grieken dachten nog niet logisch. Wij zouden een symbolische verklaring achter de mythen zoeken, maar de Grieken namen deze mythen letterlijk en dachten dat de mythen echt de verklaringen voor alle processen in de wereld waren.
In de Griekse filosofie probeerden de mensen steeds meer los van de mythen te komen en steeds meer tot de logica. De oude Griek groeiden langzaam steeds meer naar een individueel bewustzijn. Het oud Griekse denken had altijd een waarnemingskarakter. Het werkwoord voor zien was Idein. Het voltooid deelwoord voor zien was Oida en dit betekende ook denken. Dus het oude Griekse woord voor denken betekend letterlijk gezien hebben. Plato nam zijn denken ook waar; hij kon zijn gedachten schouwen. Ze dachten dat als je iets gezien had en hier over vertelde hetgeen wat je vertelde wel waar moest zijn. Wanneer je niet de waarheid vertelde dan had je verkeerd gekeken.
Natuurfilosofen (6de eeuw voor Christus)
Thales
In Milete woonde de eerste filosoof: Thales. Hij ging op zoek naar de arché; de oorsprong van het leven. In de filosofie wordt vaak gezegd dat arché een oerstof is. Maar hiermee werd in de Griekse tijd waarschijnlijk een oerkracht bedoeld. Thales zei dat water de arché is. Hij bedoelde hier eigenlijk het vloeibare mee wat de bron van het leven is. Leven kan niet zonder vloeibare stoffen.
Anaximenes
In Milete woonde nog een andere filosoof met andere gedachten; Anaximenes. Hij dacht dat de arché lucht was. Lucht en ademhaling staat voor bewustzijn. Zonder lucht en zuurstof kan je niet denken en bewust zijn van dingen.
Herakleitos
Herakleitos woonde in Efeze en hij sprak steeds over de logos. Oftewel over het scheppende wereldwoord. Dit heeft te maken met het element vuur. De logos openbaart zich in de ordening in de natuur en komt ook in het klein in de mens terug. Je zou het kunnen zien als het vlammetje dat de mens aandrijft om dingen te gaan doen. In ieder mens is een klein goddelijk vonkje. Een uitspraak van Herakleitos was: “strijd is de vader van alle dingen”. Ook hier komt het element vuur weer in terug.
Herakleitos stamde af van een koning, maar hij stond zijn troon af aan zijn broer. In plaats van een koninklijk bestaan, leefde hij een kluizenaarsbestaan. Zo nu en dan bevond hij zich tussen de mensen om kennis en ervaringen op te doen. Hij wijde zijn stukken aan de godin Artemis. Wat hij schreef hoorde ook bij de tempel thuis. Het was mysteriewijsheid omgevormd naar filosofie. Elke cultuur had zijn eigen mysteriën die met het geloof te maken hadden. Mysteriën van de spirituele waarheid. Alleen wanneer je zijn teksten met een spiritueel oog bekeek kon je ze begrijpen.
Hij kwam met de leer van de tegenstellingen. De wereld is opgebouwd uit tegenstellingen: warme en koud, sterk en zwak. Alles heeft zijn plek tussen de tegenstellingen. Hij zei ook dat God deze tegenstellingen is: God is dag en nacht.
Daarnaast had hij nog de theorie panta rei: alles stroomt, alles verandert en alles is in ontwikkeling. Maar als alles verandert wat blijft er dan nog wel bestaan? Hier had Plato later een antwoord op.
Herakleitos zei ook dat de diepte van de ziel ondoorgrondelijk is. De grenzen van de ziel kan je niet vinden, hoe ver je ook wandelt, de grond zal je niet vinden. Het gedeelte van de ziel wat wij kunnen zien is alleen maar als het topje van een ijsberg.
Empedocles
Empedocles woonde in Sicilië. Hij voegde aan de verschillende leren over de elementen het element aarde toe. Hij dacht dat de vier elementen samen het arché was. Aarde heeft alles met het fysieke te maken. Hij zei dat liefde een kracht was die alles bijéén houdt en dat haat een kracht is die alles uitéén drijft. Hij zag een hiërarchie in dieren en mensen. Hij zie dat ze na elkaar ontwikkeld waren. Eerst de lage soorten en daarna de hoge soorten.
Xenofanes
Xenofanes (570-ca 460 v. Chr.) werd geboren in Ionis. Hij ontdekte dat alle volken andere goden hadden. Ook werden al deze goden als mensen voorgesteld. Dit wrong voor hem. De Ethiopiërs beweerden dat de goden platte neuzen en een donkere huid hadden. De Thraciërs hadden goden die blauwe ogen en rood haar hadden. Goden werden op deze manier heel relatief. Xenofanes zei er is maar een God en daar kan ook alleen maar begrijpelijk over gedacht worden. Maar hoe je ook denkt zeker weten hoe God is doe je nooit. De God kun je niet kennen evenals het wezen van de goddelijke wereld. Hij maakte een onderscheid tussen de goddelijke en menselijke wereld. Vanuit het inzicht in de menselijke wereld moeten we proberen het wezen van de dingen te begrijpen en zo tot het goddelijke te komen. Je moet er wel naar blijven streven al is het onmogelijk te bereiken.
Socrates
Socrates was op zoek naar het gemeenschappelijke. Hij liep op straat en stelde allerlei mensen vragen om zelf inzicht te krijgen. Hij probeerde door de juiste vragen te stellen mensen zelf tot een inzicht te laten komen. hij ging er vanuit dat je filosofie niet moet schrijven maar doen. Hij probeerde de wijsheid bij de mensen zelf geboren te laten worden. Hij zocht met het stellen van vragen naar een algemene waarheid. Hij probeerde met het stellen van de vragen zijn eigen visie zo veel mogelijk terug te houden. Een uitspraak van hem was dan ook: “alles wat ik weet is dat ik niets weet”. Maar toch wees het orakel van Philedelphia hem aan als de wijste man van Athene. Hij zei dat iets goeds een deel was van het goede. Plato ging hier later op verder. Plato was een leerling van Socrates. De manier van vragen stellen van Socrates irriteerde veel mensen. Hierdoor werd hij uiteindelijk tot de gifbeker veroordeeld. Plato vond dit vreselijk en schreef hier een boek over: Phaedo. Hij beschreef hierin hoe Socrates zijn dood tegemoet trad. Socrates zag de filosofie als een proces om steeds meer los te komen van het lichamelijke. De dood zag hij als het ultieme loskomen van het lichamelijk. Hij trad hierdoor zonder vrees de dood tegemoet.
Plato
In tegenstelling tot Socrates schreef Plato wel boeken over de filosofie. Hij was een leerling van Socrates en ging ook verder in op zijn theorieën. Plato was ingewijd in de mysterietempel van Eleusis. Plato zette de mysterie wijsheid van deze tempel om in begrijpelijke en logische wijsheid.
Plato besefte iets over wat Socrates had gezegd: iets goeds is een deel van het goede. Plato ging hier verder op in en van daaruit ontstond de ideeënleer. Hij zei: al zijn er nog zo veel verschillende stoelen, er is maar één idee van een stoel. Het idee van dit object is perfect, terwijl alle fysieke stoelen imperfect zijn. Het idee is aanwezig in de gedachten wereld. Zo kwam Plato tot de conclusie dat er twee werelden zijn: de fysieke wereld en de ideeënwereld. De fysieke wereld is veranderlijk en vergankelijk, terwijl de ideeënwereld juist onvergankelijk en onveranderlijk is. Van alle gemeenschappelijk objecten (bijv. stoelen) is er in de ideeënwereld maar één idee. Als je de waarheid wil weten en zekerheid wil moet je je met de ideeënwereld bezig houden.
Volgens Plato hing de ideeënwereld en de fysieke wereld wel met elkaar samen, maar hij kon de verbinding tussen deze twee niet goed verklaren. Wat hij hierover zei was: “De ideeënwereld is het oerbeeld en de fysieke wereld is hier een afbeelding van.
Plato gebruikte het volgende verhaal om de relatie tussen de ideeënwereld en de fysieke wereld te beschrijven. Een gevangene zit samen met andere gevangenen in een grot en hij kan alleen op de muur voor hem kijken. Hierop ziet hij schaduwbeelden van de bewakers achter hem. Op een gegeven ogenblik wordt alleen die ene gevangene bevrijdt en ziet de buitenwereld. Eerst wordt hij verblind door het licht, maar daarna ziet hij de schoonheid. Hij gaat terug om deze schoonheid ook aan zijn medegevangenen te laten zien. Maar zij geloven hem niet en leggen hem om. Het beeld van de schaduwbeelden staat in dit verhaal symbool voor de fysieke wereld en de schoonheid van de buitenwereld staat symbool voor ideeënwereld.
Voordat je geboren wordt, krijg je eerst de ideeënwereld te zien. Maar door de schok van de geboorte vergeet je dit weer. Maar als je op aarde kennis bezit, is dit een herinnering aan de ideeënwereld.
Aristoteles
Aristoteles zat 20 jaar op de Academia van Plato. Aristoteles werd geboren in een artsenfamilie, hierdoor was hij en ook zijn filosofie veel praktischer gericht. Hij was de eerste bioloog. Ook opende hij zij eigen school Cykeion. Hier kwam hij tot een verbinding tussen de ideeënwereld en de fysieke wereld. Deze theorie noemde hij het hylomorfisme. Hyle is het fysiek, het onbepaalde, het passieve en van het hyle was een grote hoeveelheid. Morphe is de vormkracht, de ideeënwereld, het bepaalde en hier was maar een van. Hyle alleen is niks concreets en morphe alleen ook niet. Pas als het samen is kan het tot iets concreets komen, dan ontstaat er een substantie. In de levende natuur wordt de vormkracht doorgegeven bij de bevruchting.
Ook sprak Aristoteles over de vier oorzaken waarom iets is wat het is:
- Causa materials materiële oorzaak
- Causa formalis de vormoorzaak
- Causa efficiens de werkoorzaak
- Causa finalis de doeloorzaak
Tegenwoordig is in de wetenschap alleen nog maar de werkoorzaak van belang.
Zoals herakleitos het over polariteiten in de natuurwereld had, had Aristoteles het over de polariteiten in de ethiek. Tussen de tegenstelling goed en kwaad zit nog veel meer. Aristoteles kwam hierbij tot een driedeling van deugden.
Bijvoorbeeld bij de deugd moed zie je twee negatieve kanten:
- Te weinig Deugd Te veel
- laf moed overmoed/ roekeloos
- onzeker zelfverzekerd arrogant
Een deugd was voor Aristoteles het goed functioneren van een mens. Een mens probeert altijd de middenpositie te vinden. Maar de middenpositie verandert steeds afhankelijk van de situatie. Het juist inschatten van de situatie en wat in die situatie de gulden middenweg is, noemde Aristoteles Phronesis. Dit is een soort van intelligentie.
De middeleeuwen
In de vroege middeleeuwen waren de boeken van Aristoteles weg. Deze kwamen pas later weer terug in Europa. Hierdoor overheerste de filosofie van Plato, er waren veel neo-platonische ideeën. Deze gedachten bouwden voort op de gedachten van Plato. In deze tijd waren alle filosofen ook theosofen (zij waren allemaal christenen). Zij maakten een scheiding tussen de wereld van de natuur en de religieuze, goddelijke wereld.
In de 13de a 14de eeuw ontstond de dubbele waarheidsleer. Duns Scotes was een filosoof en theosoof. Hij zei: “De waarheden van het geloof staan los van de waarheden van de wetenschap”. Hiermee kreeg de wetenschap eindelijk echt de vrijheid om dingen te gaan ontdekken.
De wetenschap richtte zich hierna geheel op het materiële. Ook nu zit er nog een grote scheiding tussen de natuurlijke wereld en de goddelijke wereld. De Franciscanen, een orde van monniken hadden veel eerbied voor God. God werd hierdoor heel groot en belangrijk en de mens heel klein. De mens werd zo klein dat ze God en de geestelijke wereld niet kunnen kennen en begrijpen. Juist hierdoor richtte de mens zich heel er op de fysieke wereld. Karl Dopper een filosoof uit de 20ste eeuw ging zelfs zo ver dat hij zei: “Een theorie is pas een theorie als het waar bevonden kan worden door proeven en dit moet ook te controleren zijn”.