Een filosofisch gesprek met kinderen voorbereiden
Een gesprek verloopt altijd anders dan je van te voren had kunnen bedenken. Dat kan verrassend zijn, maar ook vervelend. Hoe voorkom je bijvoorbeeld dat het afdwaalt, zweverig wordt, of verzandt in anekdotes? Hoe kun je zo'n gesprek met kinderen voorbereiden zonder hen in hun vrijheid te beperken. Hoe weet je vooraf welke vragen je kunt stellen? En hoe ga je de diepte in? Kortom: wat is jouw rol als gespreksleider precies? Bereid je voor samen met een collega, dat stimuleert je denken.
Structuur
Als beginnende gespreksleider heb je behoefte aan structuur, houd je graag de loop van het gesprek in de hand. Ga daarin niet te ver! Houd zijwegen open en
stuur niet teveel, daarmee beperk je de kinderen in hun inbreng. Beperk je tot het bedenken van de centrale themavraag en de startvraag. Dan kun je de vervolgstappen doordenken en voorbereiden. Dat geeft je vat op het proces en kans op succes.
Stappenplan
Een goede structuur bestaat uit een aantal stappen dat je kunt doorlopen en dat tegelijkertijd de kinderen voldoende ruimte biedt. Deze basisstructuur kun je later, als je meer ervaring hebt, naar eigen inzicht veranderen:
- Als inleiding tot een filosofisch gesprek kun je gebruik maken van een verhaaltje, een afbeelding of een korte video om de kinderen te prikkelen tot nadenken en meedoen. Hoe duidelijker de inhoud hoe groter de kans dat kinderen er spontaan op inhaken.
- Bedenk een prikkelende startvraag. Bij het thema ‘Is geluk een gevoel?,’ zou de startvraag kunnen luiden: ‘Kun je half gelukkig zijn?’ Een thema is te groot, te algemeen, om zonder startvraag mee aan de slag te gaan.
- De kinderen formuleren hun gedachten eerst in tweetallen, zo kan ieder zijn gedachten ordenen en verwoorden. Ze krijgen een paar minuten de tijd, terwijl de gespreksleider rondloopt, luistert en waar nodig groepjes stimuleert.
- Inventariseer alle antwoorden op een flap-over. Gebruik trefwoorden. Check de formulering bij de kinderen: “Klopt het wat ik heb opgeschreven?” Een flap is handiger dan een schoolbord, je hoeft niets uit te vegen en kunt het ergens anders ophangen om nog eens op terug te komen.
- Vervolgvraag: wat vind je van argument a (b, etc.)? Kom niet te snel tot een consensus. Het gaat er om onder de oppervlakte van onze dagelijkse aannamen te graven.
- Verdiepingsvraag: Waarom vind je dat belangrijk? Waarom kies je hiervoor en niet daarvoor? Let op dat de vragen voldoende worden uitgediept.
- Analytisch moment: als er behoefte blijkt aan duidelijkheid, probeer dan een begrip betekenis te geven. Analyse zorgt ook voor verdieping. Maar doe dat niet te vroeg, je wilt het gedachteproces niet inperken. Als de vraag was: wie is voor jou een held? Ga dan niet eerst definiëren wat een held is, dat beperkt de rijkdom aan antwoorden.
- Teruggrijpen: om te voorkomen dat sommige argumenten op de achtergrond raken is het goed af en toe terug te grijpen op wat gezegd is. Kinderen kunnen dan gedachten met elkaar verbinden.
- Nieuwe invalshoek: Als het gesprek vast- of op zijn einde loopt, kun je met een andere invalshoek de zaak weer vlottrekken en de kinderen uitdagen de kwestie eens van een andere kant te bekijken.
- Afronding: Pas op met conclusies. Zie het gesprek liever als samenvatting van een zoektocht. Welke (zij)paden zijn er bewandeld, welke gedachten borrelden op? Hoe wordt er nu tegen de kwestie aangekeken?
- Vat het gesprek regelmatig samen, schrijf de tussentijdse samenvattingen op een flap. Formuleer liefst in de vorm van een vraag, die kan weer leiden tot nieuwe vragen, nader onderzoek.
Inbreng kinderen
Zodra je het in de vingers hebt en de groep eraan toe is, kun je de kinderen zelf vragen laten stellen.
- Laat de kinderen zelf, of in kleine groepjes, een vraag bedenken.
- Laat de vragen uitwisselen en zoek samen de beste/boeiendste vraag uit.
- Inventariseer alle vragen op een flap. Kinderen kunnen elkaar om verduidelijking vragen (wat bedoel je precies met…?)
- Laat één vraag uit kiezen (stemmen), de andere kunnen een volgende keer gebruikt worden.
De gespreksleider kan nu vragen: “Waarom hebben jullie die vraag ingebracht?” Het gaat er dan om welke vraag zo precies mogelijk formuleert wat jullie willen onderzoeken.
Gesprek met oudere kinderen
Een meer ervaren gespreksleider van oudere kinderen kan een andere aanpak kiezen:
- Aanmodderen: De reacties waaien alle kanten uit; het thema wordt in de breedte verkend. Het lijkt misschien nergens op, maar wacht rustig af en observeer (maak evt. aantekeningen). Op een gegeven moment ontstaat de behoefte verder te komen. Dit is een vorm van zelfreflectie. Dan wordt het tijd om de volgende stap te wagen.
- Afwegen: Noteer vragen, zinnen, opmerkingen uit de aanmodderfase op de flap. Waar kunnen jullie mee verder? Gebruik daarvoor een andere flap. De groep maakt een afweging en de gespreksleider stimuleert met vragen als: “Wat vind je van wat … zegt? Wie wil reageren op…?”Als de keuze gemaakt is kunnen jullie het onderzoek verdiepen.
- Vragenschrift: Je kunt ook met een vragenschrift werken waarin de kinderen elke keer dat er een vraag in hen opkomt deze kunnen noteren. Je kunt die vragen wekelijks kort bespreken en peilen welke vragen veel losmaken, die kun je dan rustig voorbereiden voor een volgende filosofisch gesprek.
Collega
Het helpt als je het gesprek niet alleen hoeft voor te bereiden maar met iemand kunt afstemmen. Andere ideeën, een andere invalshoek stimuleren je denken. Dat kan als volgt in zijn werk gaan:
Stel het thema is ‘Regels’. Zoek er eventueel een verhaal/video bij ter illustratie of laat de kinderen een tekening maken over het onderwerp.
- Schrijf het thema midden op een flap. Associeer zo spontaan mogelijk op het thema en schrijf jullie invallen erom heen. Reageer op elkaars vragen. Denk nog niet na over de bruikbaarheid van de gedachten. Kijk als jullie klaar zijn of je nog iets mist.
- Bespreek de vragen: ‘Waarvoor zijn er regels, wanneer is iets een regel? Wat is het verschil tussen een regel en een norm?’
- Welke centrale vraag komt er boven drijven? Dat is de themavraag.
- Zijn er nog andere essentiële vragen?
- Wat is de meest prikkelend vraag die als startvraag kan dienen? Is de vraag concreet? Leidt hij niet af van het centrale thema? Bedenk zelf mogelijke antwoorden zodat je weet of hij geschikt is.
- Misschien komen jullie ook al op een vervolgvraag: ‘Staat er iets bij waarmee je het niet eens bent?’ Bedenk mogelijke antwoorden en een vraag die het gesprek op een algemeen niveau kan brengen, bijv. ‘Waartoe dienen regels?’
- Mogelijk dient het analytisch moment zich nu aan: ‘Wat is een regel?’
- Voor het geval het gesprek uitwaaiert, of doodbloedt, is het handig enkele alternatieve vragen achter de hand te houden: ‘Bestaan er ook onzinnige regels? Wat maakt een regel onzinnig? Moet je je altijd aan de regels houden? Wanneer niet, wanneer absoluut wel?’
Duur van een gesprek
De duur van een filosofisch gesprek is afhankelijk van de betrokkenheid van de kinderen. Jonge kinderen zijn ongeveer 20 minuten geconcentreerd, oudere zo’n drie kwartier. Een gesprek waarin je alle stappen doorloopt kan twee of drie bijeenkomsten duren. Daarom is het handig de flappen te laten hangen.
Evaluatie
Een goede voorbereiding heeft vele voordelen. Je gaat zelfverzekerd en rustig het gesprek in. Zodra het groepsgesprek verzandt help je het met een concrete vraag weer op gang. Omdat je weet hoe je de touwtjes moet aanhalen, durf je ze ook te laten vieren. De kinderen krijgen de tijd om na te denken en de vrijheid om zich te uiten. Daardoor raken ze meer betrokken. Kies wel een onderwerp dat jou als gespreksleider aanspreekt!