De Leuvense betrokkenheidschaal van Laevers
Om goed onderwijs te geven, is maximale betrokkenheid van de leerlingen belangrijk. Er zijn verschillende manier hoe de betrokkenheid van de leerlingen verhoogd kan worden. Om de betrokkenheid van de leerlingen te meten is de Leuvense betrokkenheidsschaal opgesteld. De Leuvense betrokkenheidsschaal bestaat uit twee delen: de betrokkenheidssignalen en de schaalwaarden. Aan de hand van de betrokkenheidssignalen en de schaalwaarden kan er een goede observatie gedaan worden en een conclusie worden getrokken over de betrokkenheid van de leerlingen in de klas.
Betrokkenheid in het onderwijs
Het welbevinden en de betrokkenheid staat centraal in het ervaringsgericht onderwijs. Laevers stelt dat goed onderwijs, onderwijs is waar de leerlingen maximaal betrokken zijn. Betrokken houdt in dat leerlingen geboeid en geconcentreerd met hun werk bezig zijn. Om de betrokkenheid te verhogen zijn er zeven factoren opgesteld:
- Werken aan een positief leerklimaat, hierbij is het van belang dat leerlingen zich veilig en geaccepteerd voelen in de klas.
- Afstemming op de mogelijkheden van elk kind, de leerkracht zorgt dat elke leerling op zijn eigen niveau kan werken
- Werkelijkheidsnabijheid, kinderen ervaren leren als zinvol
- Leerling-activiteit, de leerkracht zorgt dat de leerlingen zoveel mogelijk actief bezig zijn
- Expressie, leerlingen leren hun ervaringen, gevoelens en emoties te tonen
- Samen leren, het leren met en van elkaar
- Leerling initiatief, leerlingen het leertraject mede laten bepalen door
Leuvense betrokkenheidschaal
Om de mate van betrokkenheid van leerlingen vast te stellen heeft Laevers de Leuvense betrokkenheidsschaal (LBS) ontworpen. De LBS is een meetinstrument bestaande uit twee delen. Het eerste deel zijn de negen betrokkenheidssignalen om de betrokkenheid te meten: concentratie, energie, complexiteit en creativiteit, mimiek en houding, persistentie, nauwkeurigheid, reactietijd, verwoording en voldoening. Het tweede deel van de LBS bestaat uit vijf schaalwaarden: geen activiteit, vaak onderbroken activiteit, min of meer aangehouden activiteit, activiteit met intense momenten en volgehouden intense activiteit.
Betrokkenheidssignalen
De concentratie houdt in dat de leerlingen de aandacht heeft bij zijn activiteit. Alleen intense prikkels kunnen zorgen dat de aandacht van de activiteit af gaat. Van belang hierbij is om te letten op de ogen, wanneer deze niet meer gericht zijn op de staag heeft een intense prikkel de aandacht getrokken. De energie is te herkennen aan het luid spreken en het alles snel willen af hebben. Dit is te herkennen aan bijvoorbeeld de tong een stukje uit de mond. Bij complexiteit en creativiteit kan het voorkomen dat het kind zich bevindt op de grens van het kunnen en kennen. Dit is te herkennen doordat het kind doet iets persoonlijks met het aanbod. De mimiek en houding is te herkennen door de algemene lichaamshouding van de leerlingen. Ook het kijken naar de ogen en gezichtsuitdrukking van de leerlingen helpen hierbij om te concluderen hoe betrokken de leerlingen zijn. De persistentie houdt in dat er doelgerichte concentratie is. De duur van de betrokkenheid van de taak is hierbij van belang. Wanneer de leerlingen voldoening willen halen uit de taak, zullen zij lang doelgericht bezig zijn met de taak. Zij zijn hierbij intens betrokken. Bij de nauwkeurigheid gaat het om de betrokkenheid van de leerlingen bij het werk. Ook de details en de netheid waarbij ze werken is hierbij belangrijk om te observeren. Bij de reactietijd reageren leerlingen snel op prikkels van buitenaf. Ook reageren de leerlingen op nieuwe prikkels, die zich in de loop van de activiteit aandienen. Vaak zijn deze prikkels relevant voor de desbetreffende activiteit. De verwoording houdt in dat de leerlingen enthousiast verwoorden hoe zij de taak vonden gaan. De verwoording vindt vrijwel altijd aan het einde van de les plaats. Tot slot is er nog de voldoening. De voldoening is vaak te merken aan de leerling zelf, de leerling laat blijken of hij trots is op zijn werk of niet. Ook kan de leerling dit benoemen.
Schaalwaarden
Het tweede deel van de LBS bestaat uit vijf schaalwaarden. Tijdens het onderzoek kan de observator vaststellen in welke mate de betrokkenheidssignalen worden geuit:
- Niveau 1: Geen activiteit
- Niveau 2: Vaak onderbroken activiteit
- Niveau 3: Min of meer aangehouden activiteit
- Niveau 4: Activiteit met intense moment
- Niveau 5: Volgehouden intense activiteit
Observatie
Aan de hand van de betrokkenheidssignalen en de schaalwaarden kan er een goede observatie gedaan worden. Wanneer het gemiddelde van de leerlingen op niveau 3 of hoger uitkomt, kan er gesteld worden dat de betrokkenheid van de leerlingen voldoende tot goed is. Wanneer de betrokkenheid uitkomt op niveau 1 of niveau 2, is het van belang dat er middelen ingezet worden om de betrokkenheid te verhogen.