Kennismakingsoefeningen

Je krijgt een nieuwe groep. Dit kan een schoolklas zijn, maar het kan ook een groep nieuwe werknemers zijn. Niemand kent elkaar nog. Hieronder staan oefeningen voor kinderen en volwassenen die je kan toepassen.

Oefeningen voor kinderen

Krantenmeppertje

Alle kinderen staan in een grote kring. Eén kind (de mepper) heeft een krant opgerold in z’n hand. Deze gaat in het midden van de kring staan. Een persoon begint met het roepen van een naam. De mepper gaat zo snel mogelijk naar het genoemde kind toe. Het genoemde kind moet zo snel mogelijk een andere naam noemen zodat de mepper naar dat kind moet rennen. Is het genoemde kind te laat met een naam noemen en wordt hij gemept door de mepper dan is diegene de nieuwe mepper.

Ballon hoog

De kinderen zitten in kleermakerszit in een grote kring. Eén kind heeft een ballon in zijn hand en staat in het midden van de kring. De ballon wordt omhoog gegooid en het kind noemt een naam. Degene die z’n naam hoort moet zo snel mogelijk, voordat de ballon op de grond valt, in de kring gaan zitten.

ABC

Alle kinderen moeten zo snel mogelijk in een rij gaan staan. Wel op alfabetische volgorde.

Doorfluistertje

Alle kinderen zitten in de kring. Jij als leerkracht fluistert een kort berichtje in het oor van het kind wat naast hem zit. Deze fluistert het ook weer door. Uiteindelijk komt het bericht bij het laatste kind. Je zult zien dat het een totaal ander bericht is geworden.

Gelijkenissen

Je geeft ieder kind een speelkaart. Het maakt niet uit wat voor speelkaart het is, ook dubbele mogen voorkomen. Jij begint met jezelf voor te stellen. Je vertelt in korte zinnen wat over jezelf. Bijvoorbeeld: Ik heb een hond, ik heb een groene fiets…
Als een kind een gelijkenis hoort, bijvoorbeeld ze hebben ook een hond, dan gooit hij zijn kaart in het midden en zegt: Ik heb ook een hond! En begint dan met zichzelf voor te stellen.

Oefeningen vor volwassenen

Sleutelbos

Je vraagt of iedereen zijn of haar sleutelbos wilt pakken. Nu ga jij je voorstellen aan de hand van je sleutelbos. Bijvoorbeeld: dit is de sleutel van mijn voordeur. Ik heb een koophuis en ik woon in …. Ik woon hier al…. Etc. Zo ga je alle sleutels af en heb je jezelf op die manier voorgesteld. Zo ga je elke cursist af.

Waarheid of leugen

Je vraagt aan de cursisten om een blaadje te pakken en daarop 3 stellingen over zichzelf te bedenken die waar zijn en 1 stelling te bedenken die niet waar is.Bijvoorbeeld: Ik heb 3 katten. Ik heb een blauwe fiets. Deze moeten door elkaar op geschreven worden. Iedereen leest nu de stellingen op die op het blaadje staan. Het is nu aan de groep te bedenken welke stelling foutief is.

Je buren

Deel de groep in tweetallen in. Geef ze nu 5 minuten de tijd om zich aan elkaar voor te stellen. Als de 5 minuten om zijn, laat je iedereen elkaar voorstellen. Dus Pietje en Anne waren een tweetal. Anne stelt Pietje voor en Pietje stelt Anne voor.