De psychoanalytische theorie nader belicht
De psychoanalyse is een stroming in de psychiatrie die aan het einde van de negentiende eeuw ontstond met Freud als grondlegger. Doel was om meer zicht te krijgen in oorzaken van verschillende psychische symptomen. Psychoanalytici keken niet naar het bewuste, maar naar het onbewuste. In dit artikel worden enkele basisbegrippen uit de psychoanalytische theorie nader belicht. Tevens komen enkele verschillen met de leertheoretici aan de orde.Het realiteitsprincipe van Freud in relatie met het Ich, Es en Uber-Ich:
Volgens Freud, de grondlegger van de psychoanalytische theorie, wordt het kind geboren met irrationele driften. Deze driften zijn verenigd in het Es, ook wel Id genoemd. Uit dit irrationele en onbewuste Es ontwikkelt zich later het rationele Ich, het Ego. Deze ontwikkeling van het rationele Ich uit het irrationele Es is mogelijk door confrontatie met de realiteit. De realiteit wordt volgens psychoanalytici beschouwd als het geheel van eisen die worden gesteld door zowel de fysieke- als de sociale omgeving. Doordat driften zelden direct kunnen worden bevredigd ontstaan er spanningen. Door deze onopgeloste spanningen wordt een gedeelte van het lustprincipe getransformeerd tot realiteitsprincipe. Het individu is nu door de vorming van het Ich in staat om niet meer slechts af te stevenen op dat wat aangenaam is, maar om de realiteitswaarde van behoeftes naar lustbevrediging te beoordelen. Met andere woorden, waar het individu zich voorheen liet leiden door passies, speelt nu de rede een aanzienlijke, mediërende rol. Vervolgens splitst zich aan het eind van de oedipale fase het Uber-Ich ofwel het Super-Ego, af van het Ich.Sublimatie
In het Es worden door de psychoanalytici externe en interne vormen van prikkeling onderscheiden. Tegen deze interne vormen van prikkeling kan de mens zich niet wapenen door te vluchten, door deze te ontlopen, zoals wel het geval is bij externe vormen van prikkeling. Het Ich kan tegen de interne druk van prikkels wel een aantal verdedigingsmechanismen inzetten. Deze verdedigingsmechanismen zijn onbewust. Sublimatie is een verdedigingsmechanisme. Onder sublimatie verstaat Freud een proces van menselijk handelen dat ogenschijnlijk geen enkel verband heeft met seksualiteit. Deze handelingen of activiteiten komen echter wel voort uit het driftleven van de mens. De inwendige seksuele driften leiden tot een enorme dosis energie die de mens in staat stelt om zijn doel van directe lustbevrediging te verleggen naar bijvoorbeeld het culturele vlak. Met andere woorden, ‘geblokkeerde’ seksuele energie wordt beschikbaar gesteld voor ‘hogere’ psychische processen. De energie die verbonden is met een impuls of wens die niet verwezenlijkt kan worden, wordt geïnvesteerd in een nuttiger en acceptabeler doel. Het beoefenen van wetenschap kan bijvoorbeeld worden opgevat als een vorm van sublimatie. De geblokkeerde seksuele energie wordt gestort in het uitvoeren van wetenschappelijke activiteiten. Een goed voorbeeld van seksuele sublimatie is wellicht Freud zelf. Hij zou een uiterst beperkt seksleven leiden. Zijn seksuele leven is laat gestart en stopte ongeveer tien jaar later. Wellicht stopte Freud zijn seksuele energie in zijn werk.Fundamenteel verschil tussen de leertheorie en de psychoanalyse wat betreft het pasgeboren kind een haar inhoud en oorzaak van menselijk gedrag
Het pasgeboren kind en haar inhoud
Volgens leertheoretici wordt een kind geboren zonder psychische inhoud. Het kind is in feite een onbeschreven blad. Op gedragsmatig niveau bezit het pasgeboren kind slechts een beperkt aantal aangeboren reflexen. Psychoanalytici zien het pasgeboren kind als het irrationele en onbewuste Es dat streeft naar lustbeleving.Freud onderscheid bovendien twee factoren of klassen van driften die werkzaam zijn vanaf de geboorte; de levensdrift en de doodsdrift. De driftenergie wordt bepaald door primaire processen en gedreven door het lustprincipe. De persoonlijkheid bestaat uit de structuur van deze primaire processen. De persoonlijkheid van het (pasgeboren) kind bezit geen andere structuur.
Oorzaak van menselijk gedrag
en de mens wordt derhalve gezien als een passief wezen. Gedragingen van de mensen worden bepaald door ervaringsinvloeden.Volgens de leertheorieën wordt het kind gedurende zijn of haar leven gevormd door wat het krijgt aangereikt door de buitenwereld, door stimuli. Mensen reageren vervolgens als een soort machine door middel van reacties. Dit is een mechanistische mensopvatting
De klassieke psychoanalytici zien de psychoseksuele ontwikkeling en de drijfveer van menselijk handelen als een vooraf bepaald rijpingsproces.Milieufactoren zijn hierbij ondergeschikt aan de determinerende bepaaldheid. De ontwikkeling en menselijk gedrag worden grotendeels bepaald door vroegere jeugdervaringen. Met name de eerste vijf levensjaren zijn doorslaggevend voor een al dan niet goed verloop van de ontwikkeling en het resultaat van menselijke handelingen.
Verschillen tussen Freuds beschrijving van het Ich en Erikson’s beschrijving
Erikson behoorde tot de groep postfreudianen die men de ego-psychologen noemt, omdat men de taak van het ego niet beperkt tot een louter defensieve functie, maar het ego ook een belangrijkere functie toekennen: het voortdurend integreren van allerlei tegenstellingen die zich kunnen voordoen, zowel binnen de persoon zelf als met de sociale omgeving. Erikson voegde de sociale dimensie aan de psychoanalytische theorie toe.Volgens Erikson is het Ik een observerend centrum van bewustzijn en willen. Het Ik is de persoonlijkheidsstructuur waardoor de mens tot zelfbeschouwing of reflectie in relatie tot anderen in staat is. Aan het Ik wordt een integrerende werking toegekend die bijdraagt aan de identiteitsontwikkeling. Het Ik ervaart bij deze beschouwingen de verschillende vormen die samen het complexe Zelf voorstellen. Het is een taak voor het Ik om de verschillende vormen van het Zelf, een chaos, als een geheel te presenteren. Bij een gezonde ontwikkeling wordt aan het einde van de adolescentiefase een psychosociale identiteit verworven door de integratie van de verschillende zelfbeelden. De chaos van voorheen wordt door het Ik ervaren als een nieuw ‘identiteitsbesef’. Freud ziet het Ich ‘slechts’ als de mediërende functie tussen passies en de realiteit, als de beoordelende factor voor de realiteitswaarde van behoeftes. Erikson vindt het dan ook dat het belang van het bewuste Ich of Ik door de psychoanalytici is verwaarloosd.