Boekverslag: Godfried Bomans; Kopstukken
Bomans, dol op lintjes, medailles, versieringen — hij was zelfs ontroerd als hij een carnavalsorde omgehangen kreeg (‘Weet je wel hoeveel zo'n ding weegt?’ vroeg hij volstrekt serieus aan Simon Carmiggelt) — wilde het liefst van alles die literaire erkenning, ondanks het feit dat hij in Nederland mateloos populair was.
Titel
Een ‘kopstuk’ is een op de voorgrond tredend figuur, een leider of een hoge baas. Je komt het woord wel tegen in uitdrukkingen als ‘de kopstukken van de partij’: daarmee worden dan de leiders van de partij bedoeld. Godfried Bomans houdt in Kopstukken verzonnen interviews met verzonnen figuren, die ten minste één ding met elkaar gemeen hebben: ze zijn allemaal ‘kopstukken’ met een belangrijke positie in de maatschappij. Bomans laat zien dat deze gewichtige figuren vaak ijdel, schijnheilig en behoorlijk dom zijn: hij laat eigenlijk nogal wat koppen rollen in dit boek.
Verteller
De interviews in Kopstukken zijn parodieën of pastiches (humoristische imitaties): Bomans bootst serieuze kranten of tijdschriftinterviews na. De verhalen zijn geschreven in de ik-vorm, op een echte interview-manier: de ik-figuur is de interviewer (de schrijver zelf) die allerlei beroemde personen aan het woord laat. Soms maakt Bomans trouwens de interviewers (en daarmee zichzelf) belachelijk: in ‘De beroemde vrouw’ vallen de journalisten bijvoorbeeld letterlijk flauw bij elke lettergreep die de diva uitspreekt. Maar meestal neemt Bomans de geïnterviewden, de kopstukken, op de hak.
De hoofdpersonen
De geïnterviewden zijn geen bestaande figuren, maar types of karikaturen: Bomans overdrijft hun slechte eigenschappen opzettelijk om de lezer aan het lachen te maken. Hoewel de kopstukken heel verschillende beroepen uitoefenen, lijken ze erg op elkaar. Ze zijn vooral uit op geld en aanzien, denken meer aan hun eigenbelang dan aan dat van anderen, zijn nogal zelfingenomen en verwaand of kramen de grootste onzin uit. Veel belangrijke personen zijn schijnheilig, hypocriet:ze doen alsof ze zich voor het volk en de maatschappij inzetten, terwijl ze alleen op persoonlijk gewin uit zijn. En veel zogenaamde ‘deskundigen’ (de voetbalkenner, de gamelankenner en de kunstkenners bijvoorbeeld) blijken bij nader inzien eigenlijk erg dom.
Over de auteur
Toen hij in 1971 stierf, schreef Harry Mulisch over hem: ‘Zo is Godfrieds dood aangekomen in Nederland: niet als de dood van een schrijver, maar als de dood van een huisvriend die in alle gezinnen een graag geziene gast was.’ Een huis- vriend. Een oom. Een heeroom. Oom Godfried was 58 toen hij stierf.
Ook Jeroen Brouwers schrijft dat Bomans’ overlijden een ‘nationale ontsteltenis’ veroorzaakte: ‘In Nederland was nog nooit een schrijver gestorven die bij iedereen, in alle lagen van de bevolking bekend was.’ Die begrafenis was dan ook meer een volksoploop.
Simon Carmiggelt bericht daarover in een brief aan Gerard Reve: ‘Er was een in paarse mantel gestoken oud wijf met blitzcameraatje, dat van alles kiekjes maakte: de treurende weduwe, de knielende bisschop, de kist en nog eens de kist en nog eens de kist en de broer met de beker wijn. Ze zal ze wel allemaal in een album plakken en, zeggende: “Dit is de dienst voor Godfried Bomans”, laten zien als ze bezoek heeft van een paar net zulke wijven. Ik haatte haar meer dan in mijn gewoonte ligt en ik zou haar (...) stellig met zo’n altaarkandelaar op de schedel hebben geslagen.’Alle kranten van Nederland brachten op de voorpagina een verslag van de begrafenis.Godfried Bomans was toen hij stierf een bijna onaantastbare persoonlijkheid. Bijna.
Achteraf gezien brokkelde zijn sterke imago aan het eind van zijn leven al af de verworvenheden van de jaren zeventig, de vrijheid van de jeugd die gebruikt werd voor een maatschappelijk verzet, kon Bomans niet aan; hij werd (terecht) gezien als een conservatief, maar ook als een oubollige, wel zeer katholieke humorist. Zo schreef hij eens een lollig stukje over de Rode Jeugd die ‘opruiende’ pamfietjes in zijn handen wilde drukken onder het kopje ‘De Raddraaiers’. Bomans’ stuk zorgde ervoor dat de jongens gearresteerd werden. De linkse pers viel over Godfried heen. Dat kon hij niet aan en hij wist niets anders te doen dan aan de gearresteerde jongens honderd gulden over te maken (de boete die de jongens kregen was overigens 16oo gulden).
Hij had, een paar maanden voor zijn dood, laten weten dat hij ‘ernstiger’ wilde zijn. Het ‘lolbroeken’ kostte hem steeds meer moeite. Jeroen Brouwers merkte dan ook op dat hij zichzelf drie keer herhaalde. Een vondst werd gebruikt in het ene stuk, in het andere stuk, en ook nog eens voor de televisie letterlijk gememoreerd alsof hij het ter plekke bedacht, Bomans was de meester van het autoplagiaat.
En ook het gewone plagiaat schuwde hij niet. Bij een gedicht (‘Ik wou dat ik twee hondjes was’) werd wel eens vergeten te vermelden dat het een vertaling betrof en ook werd de naam van de werkelijke auteur weggemoffeld. En vele komische Bomans-zinnen, zo werd later duidelijk in een proefschrift over Dickens en Bomans, waren wel zeer letterlijke vertalingen van zinnen van Dickens. Bomans liet zich graag door anderen inspireren, zullen we maar zeggen.
Wie gelooft een grappenmaker, een ironicus, die zegt dat hij ernstiger wil worden? Bomans zat gevangen in die merkwaardige paradox die je wel bij meer humoristen ziet: hij werd gewaardeerd om zijn vermogen tot relativeren en de dingen niet serieus te nemen, maar hij wenste zelf wel serieus genomen te worden en daar waardering voor te krijgen.
Na zijn plotselinge dood hield de belangstelling voor Bomans niet op. Integendeel. Het was een intrigerend figuur geweest, en men wilde meer van hem weten. Uiteindelijk had hij veel invloed op schrijvers uitgeoefend, vooral wat betreft hun stijl. Brouwers, Bommel, Bomans — het zou dezelfde manier van schrijven zijn. Brouwers noemt ook nog Biesheuvel, Hofland, Komrij, Heeresma, en hij had er ook nog Bob den Uyl, Lévi Weemoedt en vele anderen aan kunnen toevoegen.
Michel van der Plas schreef een eerste deel van een biografie. Maar Jeroen Brouwers richtte met de monografie een monument voor Bomans op. Kritisch en eerlijk.
Brouwers analyseert als eerste Bomans’ werk grondig en merkt op hoe angstig Godfried eigenlijk is. Hij had ook een ellendige jeugd gehad. Een wrede, invloedrijke vader — door Godfried omschreven als ‘een ploert’ — voor wie het hele huis- gezin bibberde en een moeder die niet veel had in te brengen. Daarnaast werd de familie omgeven door paters die vader sterkten in diens fundamentalistische opvattingen over kerk en staat. Een vader overigens die ook schreef en tevens, als we Godfried mogen geloven, met enige humor in de Tweede Kamer debatteerde (‘De heer Troelstra zal het wel koud hebben nu hij in zijn hemd staat’). De andere Bomans-kinderen leden evenzeer onder het ouderlijk gezag en verborgen zich in kloosters waar ze monnik of non werden.
Godfried vluchtte weg van zijn milieu, en hij vluchtte in de literatuur, waarin hij een wereld schiep van gezellige knusheid. Maar de erkenning bleef uit. Hoewel...Niet de erkenning van het grote publiek dat hij daarom steeds meer behaagde en behaagde. Hij werd, zou je kunnen zeggen, de eerste Nederlandse mediahoer. Je kon hem voor alles bellen; voor een wandeling in Jeruzalem of voor een kwinkslag in een lollig programma over beroepskeuze. Als hij maar het middelpunt kon zijn.
© 2008 - 2024 Sophocles, het auteursrecht van dit artikel ligt bij de infoteur. Zonder toestemming is vermenigvuldiging verboden. Per 2021 gaat InfoNu verder als archief, artikelen worden nog maar beperkt geactualiseerd.
Gerelateerde artikelen
recensieBomans: Pieter BasGodfried Bomans was lang een populaire en veelgelezen schrijver. Tal van boeken en verhalen met een humoristische inslag…