Jagende, aaszoekende hominiden
Aangezien er geen enkele manier bestond om vast te stellen welke jacht-methode de hominiden gebruikten, besloten wetenschapper George Schaller en zijn collega Gordon Lowther zelf een paar dagen als een Australopithecus te worden om meer te ontdekken over de dingen die Australopithecinae als jagende, aaszoekende hominiden zouden hebben kunnen doen.
Het uitgangsppunt
George Schaller ging ervan uit dat de vroege hominiden zich zouden gedragen zoals mensapen en apen. Omdat dit dagdieren zijn, nam hij aan dat de hominiden dat ook zouden zijn en dat hun jacht en hun zoeken naar aas zich dus bij daglicht afspeelde. Voor die stellingname had hij twee redenen, te weten:
- 1. 's nachts jagen was te gevaarlijk. Een kleine hominide die na het vallen van de duisternis rondzwierf zou naar alle waarschijnlijkheid ten prooi vallen aan sabeltandtijgers, leeuwen, luipaarden of hyena's, die allemaal bij nacht op jacht gingen;
- 2. de hominiden hadden zeer scherpe ogen voor daglicht. Wanneer vroege hominiden al op twee benen liepen, dan waren zij lang genoeg om rechtop staand een aanzienlijke afstand te kunnen overzien. Ook waren vroege hominiden mobiel genoeg om een flinke afstand af te leggen.
Opmerking
Beide stellingnamen leiden ertoe te veronderstellen dat de vroege hominiden scherp uitkeken naar alles wat er om hen heen gebeurde en dat veel van hun activiteiten waren gericht op het zoeken naar aas. De hominiden zullen niet snel genoeg ter been zijn geweest om zelf gezonde grote dieren na te jagen en te vangen. Daarom lieten zij dat varkentje waarschijnlijk wassen door hyena's en hyenahonden. Hadden die een prooi bemachtigd, dan kwamen ze vermoedelijk met veel kabaal aanrennen om de dieren te verjagen en hun het prooidier afhandig te maken. Waarschijnlijk waren de hominiden wel in staat om zelf zwakke of oude kuddedieren te pakken te krijgen.
De gekozen locatie
George Schaller en Gordon Lowther besloten twee experimenten uit te voeren en kozen daarvoor een deel van de Serengeti-vlakte uit, in de nabijheid van een rivier. Die locatie kozen zij omdat het klimaat en de grote kudden grazende dieren nog steeds heel dicht in de buurt komen van de veronderstelde omstandigheden van een paar miljoen jaar geleden.
Eerste experiment
Het eerste experiment werd uitgevoerd in de open grasvlakte. Hier liepen de mannen ongeveer honderd meter uit elkaar en legden een totale afstand af van circa 150 kilometer in een periode van verscheidene dagen.
Baby gazellen
Hun voornaamste doel waren baby gazellen, die tijdens de eerste week van hun leven niet lopen, maar tegen de grond gedrukt liggen. Zij vonden er acht en hadden ze allemaal gemakkelijk kunnen vangen. Dat zou een uitstekende vangst geweest zijn, echter er was een 'maar' aan verbonden, want vijf van de baby gazellen werden aangetroffen binnen enkele minuten afstand van een plaats waar zwangere vrouwtjes bij elkaar komen om hun jongen te werpen. Hieraan verbond Schaller de conclusie dat de geboortes bij de meeste herbivoren (planteneters) van de vlakte, zijn geconcentreerd in zeer korte perioden. Reden daarvoor was om de roofdieren in één keer te overstelpen met veel meer pasgeborenen dan zij met enige mogelijkheid kunnen opeten.
Slotsom: het vangen van baby gazellen biedt op de lange duur weinig soelaas. Een paar dagen was het prachtig, maar voor de overige tijd heel slecht.
Overige prooimogelijkheden
George en Gordon kwamen op dezelfde wandeling tijdens het eerste experiment nog andere eventuele prooi tegen, zoals:
- een haas (die zij hadden kunnen vangen);
- een paar karkassen van volwassen gazellen, die gedeeltelijk waren opgegeten;
- een jachtluipaard, dat een kilometer verderop een prooi bemachtigde, die zij van het luipaard hadden kunnen afnemen.
Conclusie
Toen George en Gordon nauwgezet alle stukjes en beetjes optelden (met inbegrip van wat stukjes hersenen van een bijna schoon geknaagde prooi) kwamen zij op ongeveer 70 pond vlees.
Het tweede experiment
Het tweede experiment werd uitgevoerd in een bosachtig terrein langs de Mbalageti-rivier in Serengeti. Dit experiment duurde een week. In deze omgeving hadden George en Gordon meer geluk. Zij bleven rondhangen bij de rivieroever waar de kudde kwam drinken. Hier kregen zij concurrentie van 60 of 70 leeuwen. Tijdens dit experiment vonden zij:
- vier prooien van leeuwen, maar die waren alle zo goed schoongeknaagd door de leeuwen, dat er behalve wat hersenen alleen het merg van de grotere beenderen overgebleven was. Omdat het werktuig-gebruikende hominiden betrof, zouden zij het merg hebben kunnen eten door de beenderen met stenen kapot te slaan;
- een gedeeltelijk opgegeten buffel, die aan een ziekte gestorven was. Ze zouden er ongeveer 450 pond vlees van afgehaald kunnen hebben (een goede buit!);
- een zebra-veulen van 70 pond, die ziek en verlaten was;
- een jonge giraf die zich vreemd gedroeg. George en Gordon ontdekten dat het dier blind was en ze slaagden erin hem in te halen en bij zijn staart te pakken. De jonge giraf woog ongeveer 250 pond.
Opmerking
De jachtopbrengst wisselde sterk. Dat zou zowel in die oudhistorische tijd zo geweest zijn als ook tegenwoordig. Die wisseling in jachtopbrengst werd en wordt veroorzaakt door droogte, ziekte en trekbewegingen. Dit probleem moet een sterke selectiedruk op de hominiden hebben uitgeoefend om:
- steeds beter te jagen;
- te leren hoe gezonde dieren te besluipen, uit een hinderlaag aan te vallen en te doden als er geen zieke en oude dieren te vinden zijn;
- zaden, noten, wortels en vruchten te verzamelen om op terug te vallen bij gebrek aan vlees. Dit doen de jager-verzamelaars van vandaag ook.
Verschillende visies
Visie van George Schaller
Volgens George Schaller is het verkeerd om een directe vergelijking te maken tussen het jagen-verzamelen van de Australopithecinae en van bepaalde moderne jagers-verzamelaars zoals de Kalahari-bosjesmannen. Immers de bosjesmannen zijn in een semi-woestijn teruggedrongen, waar vrijwel geen wild leeft. Het grootste deel van hun voedsel moet wel plantaardig zijn. Hoe klein en onintelligent de hominiden ook waren, toch kregen zij waarschijnlijk meer vlees naar binnen dan de moderne bosjesman. Echter dat is op zich niet van belang. Wat op de lange duur van belang was, was de activiteit zelf. De jacht op zich werkt al stimulerend op de hersenen.
Visie van Sherwood Washburn
Volgens Sherwood Washburn was de activiteit als jager ongetwijfeld een van de sterkste invloeden op de intellectuele evolutie van de mens. Sherwood acht het onjuist om de sociale carnivoren als jacht-voorbeeld aan te halen. Hij is van mening dat je niet verder hoeft te kijken dan de chimpansee (met diens neigingen tot jagen) om een jachttraditie in het gedrag van de vroege hominiden te verklaren. Volgens Sherwood vormde dat al voldoende aanleiding voor onze voorouders, om langzamerhand beter te jagen, te denken en plannen te maken en om betere werktuigen te maken en te gebruiken.