Ontwikkeling van de eerste menselijke jagers
Sociale carnivoren zijn vleeseters die in groepen leven. Deze dieren hadden ontdekt dat samenwerking bij de jacht en het delen van voedsel grote voordelen opleverde. Zowel voor het individuele dier als ook voor de hele groep. Voor de eerste mensachtigen (de hominiden) die zich in het open veld waagden, zouden dezelfde voordelen eveneens kunnen gelden. Onderstaand artikeltje laat de ontwikkeling zien van die eerste mensen en hun weg naar vervolmaking van de jacht en voedseldeling.
Verder weg, grotere kans
Die allereerste mensen ontdekten dat hoe verder zij zich in het open veld waagden, des te groter de kans werd om kleine prooidieren (hazen, nestvogels en pasgeboren jongen van grote herbivoren) tegen te komen. Herbivoren zijn planteneters. Die ontdekking van een groter bereik en daarmee verband houdend een grotere kans op buit stimuleerde hun ambities.
Voortdurende stimulering
De hominide werd niet alleen in toenemende mate gestimuleerd om dit voedsel op te jagen en te doden, maar (en dat is nog belangrijker) hij werd ook aangemoedigd om naar die prooidieren uit te kijken en er meer en meer over te denken hoe en waar hij ze zou kunnen vinden. Zijn ambities werden geleidelijk aan nog groter toen hij zich realiseerde dat invalide of oudere prooidieren van zelfs grotere soorten binnen zijn bereik kwamen en hij een manier vond om ze gemakkelijker te kunnen doden.
Samenwerking
Hoe groter de prooi is, des te groter ook de noodzaak wordt om samen te werken. Wanneer die samenwerking succesvol is, zullen er naar verhouding grotere hoeveelheden vlees ter beschikking komen. Dat zal leiden tot een grotere gelegenheid en een sterkere aansporing om die porties vlees te delen.
Werking van positieve terugkoppeling
We zien hier de werking van de positieve terugkoppeling, immers: hoe succesrijker een bepaald gedrag is voor een dier dat intelligent genoeg is om het zich te herinneren en te kiezen, des te meer dat dier geneigd zal zijn om dat wat eerder bleek te werken opnieuw te proberen. Dus elk dier dat wordt gevangen versterkt de drang om naar meer dieren uit te kijken.
Opmerking
Dit verschijnsel werd opgemerkt door de chimpansee-kenner bij uitstek, Jane Goodall. Zij nam dat waar in het prille stadium van jachtactiviteiten bij de Gombe-chimpansees. Een chimpansee ving toevallig een jonge baviaan. Dat ontketende een heleboel hoopvolle jachtenergie. Maar doordat de chimpansees als jagers weinig succes hadden (ze waren verward en niet gericht enthousiast), maar ook doordat er een groot aanbod van alternatieve voedselbronnen was waar ze van konden eten, werden de chimpansees snel ontmoedigd. Zo was voor hen de jacht niet meer 'in', totdat de volgende toevalstreffer de belangstelling voor die jacht weer deed opleven.
Conclusie
Omdat de hominiden gestimuleerd werden door:
- veelvuldig succes in het open veld;
- misschien ook doordat er een grotere behoefte was aan jacht en aas, vanwege gebrek aan andere voedselbronnen,
zouden de hominiden iets dat voor de overleving van chimpansees van geen belang was, hebben kunnen omzetten in iets dat voor de hominiden wel van belang was.
Verbeterde overlevingskans
Evenals het gezamenlijk jagen zou het delen van voedsel evenzeer de overlevingskansen van een hominide verbeterd kunnen hebben.
Aan het lot overlaten
Bij bavianen zal een gewonde of zieke baviaan proberen de troep bij te houden. De andere bavianen voeden het gewonde of zieke dier niet. Zij houden zelfs op geen enkele wijze rekening met hem. Dat komt omdat zij voornamelijk zaden, gras, vruchten en wortels eten. Daardoor zijn ze de hele dag bezig met hun eigen voedselvoorziening. Het gevolg is dat een ziek of gewond dier maar voor zichzelf moet zorgen. Ook als de andere dieren zich gedurende de dag langzaam bewegen, kan het invalide of zieke dier dikwijls niet voldoende energie opbrengen om naar voedsel te zoeken, want hij heeft al zijn kracht nodig om de groep te volgen. Hierdoor zal het gewonde of zieke dier steeds zwakker worden, meer moeite hebben om bij de groep te blijven, vervolgens nog zwakker worden, en zo voort.
Voedsel terugbrengen naar een vaste plaats
Wanneer het voedsel naar een vaste plaats wordt teruggebracht, hoeft een gewond of ziek dier zich niet te verplaatsen. Dat kan het verschil betekenen tussen leven en dood. Dat is ook zo als het maar om een paar dagen gaat. Het terugbrengen van voedsel naar een vaste plaats is vooral belangrijk voor de hominiden.
Voedsel van de vroege jagers
De beenderen die in de hominidenwoonplaatsen van de Olduvai kloof zijn gevonden, vertellen ons wat die vroege jagers aten. Het waren voornamelijk zes prooisoorten:
- 1. de Oryx-antiloop;
- 2. de Sivatherium (een primitieve giraf met een korte, dikke nek en gebogen hoorns);
- 3. het Stekelvarken;
- 4. de Okapi;
- 5. de Dinotherium (een olifantachtige met een kortere slurf dan de moderne soort en een vreemde onderkaak met omlaaggebogen slagtanden);
- 6. de Waterbok.
Vier van deze prooi-soorten bestaan nog in Afrika, namelijk:
- de oryx-antiloop;
- de okapi;
- het stekelvarken;
- de waterbok.
Uitgestorven zijn dus de Sivatherium en de Dinotherium.
Overlevingskans
De rijpings- en leerprocessen van de hominiden verlopen erg langzaam en het experimenteren van deze hominiden met een dieet van vlees kunnen hen blootstellen aan onbekende parasieten, die hen ziek kunnen maken. Is een baviaan met een gebroken poot of met dysentrie bijna zeker een dode baviaan, een overeenkomstig getroffen hominide zou het kunnen overleven.
De weg naar een efficiënte jager
Als we aan de bijzondere eigenschappen van de hominide het coöperatieve jagen en het delen van voedsel van de sociale carnivoor toevoegen, dan zou de som daarvan in de vroegste stadia kunnen leiden tot een
Australopithecus. De Australopithecus is een jager die zijn zaken op een
nieuwe wijze afhandelt (namelijk op twee benen en met wapens), terwijl zijn geest voortdurend wordt gescherpt door die nieuwe manier totdat hij op den duur een werkelijke efficiënte jager wordt.